Het eten van de binnenlandbewoners (de afstammelingen van de Marrons en Indianen) bestaat vooral uit Cassave brood.Daarnaast wordt er bananen en knolgewassen gegeten met gezouten / verse vis of met wild vlees.
De Marrons wonen over het algemeen in dorpen aan de oevers van rivieren. De dorpen hebben gemiddeld zo'n twee- tot driehonderd inwoners. Hun voornaamste bestaansmiddelen zijn akkerbouw en visvangst. De akkerbouw wordt gedaan op kostgrondjes, kleine landbouw grondjes in de jungle die met de hand bewerkt worden.
Tussen de rivieren de Suriname en de Saramacca vormen zich de Marron-stam Saamaka en ten oosten van de Commewijne woonden Marron-groepen die later de 'Ndyuka' genoemd zouden worden; in het moerasgebied ten oosten van de Cottica wonen de Boni en de Aluku; tussen de Saramacca en de Coesewijne strijken de Kwinti neer.
Marrons zijn gevluchte Afrikaanse slaven die in stamverband in de ontoegankelijke oerwouden of binnenlanden gingen leven en hun afstammelingen. Marrons, weggelopen slaven, leefden in het Caraïbisch gebied, Midden-Amerika, Zuid-Amerika en Noord-Amerika en op eilanden in de Indische Oceaan zoals Réunion.
De Aucaners of Djoeka's, de Cotticaners en de Bilo's:
Ze wonen langs de Tapanahonie rivier, Srakreek, boven Cottica en boven Commewijne. De naam Aucaners is ontstaan door de vrede die in 1761 gesloten was in het dorp Auca door de gouverneur Crommelin.
Er zijn in Suriname veertigduizend zogenaamde 'marrons', nakomelingen van de slaven die uit de plantages naar het oerwoud gevlucht waren. Daardoor worden er in Suriname verschillende marrontalen gesproken, vooral Aukaans (Ndyuka) en Saramaccaans.
Een marrontaal is een taal gesproken door een volk van marrons, gevluchte West-Afrikaanse slaven die in stamverband in de oerwouden van Suriname zijn gaan leven, en hun afstammelingen. De marrontalen worden gerekend tot de Creoolse talen.
Het huwelijk wordt afgesloten door het drinken van trow-sopi. Trouwen voor de Surinaamse wet komt onder marrons sporadisch voor. Het is een man toegestaan meerdere vrouwen te hebben, mits hij maar voor elke vrouw een hut en een korjaal bouwt en een kostgrondje openkapt.
Leven van de marrons in Suriname. Na hun vestiging in groepen in het oerwoud bleven de voormalige slaven om benodigdheden zoals gereedschappen te verkrijgen vaak contact onderhouden met de slaven op de plantage van herkomst. Soms overvielen ze plantages, plunderen, stichtten brand en vermoordden blanken.
Weggelopen slaven werden 'marrons' genoemd. Deze term is afgeleid van het Spaanse woord 'címarron', weermee ontsnapt vee werd aangeduid. Een marron die leeft aan de rivier.
Het verschil is dat de creolen al in een vroeg stadium deel uitmaakte van de Surinaamse samenleving, terwijl de marrons een geisoleerd leven leidden in de binnenlanden. Door hun aanpassing aan de koloniale samenleving werden de stadscreolen ook wel gezien als de elite onder de kleurlingen.
Manumissie is de juridische term voor het volgens bepaalde rechtsregels vrijgeven van een tot slaaf gemaakte. Het woord is afgeleid van manumissio, een begrip in het Romeinse recht, dat letterlijk: 'zending uit de hand [van de meester]' betekent.
De creolen zijn een Surinaamse bevolkingsgroep die afstamt van voormalig Afrikaanse slaven. De nazaten van weggelopen slaven, de marrons, worden ook wel boslandcreolen genoemd. In combinatie worden ze ook Afro-Surinamers genoemd. Veel creolen zijn van gemengd Afrikaans-Europese afkomst.
Er zijn zes bestaande groepen van Marrons met elk hun eigen dorpshoofd of “Granman” (Opperhoofd). Zij heten de Ndjuka (ook wel genaamd Aucaners), de Saramaccaners, de Paramaccaners, de Matawai, de Aluku of Boni en de Kwinti.
Boni (ook wel: Bonni of Bonnie) (ongeveer 1730 – 19 februari 1793), was een vrijheidsstrijder en guerrillaleider in Suriname.
Het meisje krijgt een touwtje om haar middel gebonden waaraan men een lapje (kwei) bevestigt dat haar schaamstreek bedekt. Tegenwoordig wordt de kwei niet meer gedragen (de jonge meisjes dragen tegenwoordig rond deze leeftijd rok of broek als kleding).
Vrijwel overal waar slavernij heerste, hebben de tot slaaf gemaakten geprobeerd te ontsnappen om ver weg van de plantages en nieuw bestaan op te bouwen. Dat soort groepen werden 'marrons' genoemd, naar het Spaanse woord cimarron, voor 'weggelopen vee'.
Paramaribo komt van Parmurbo, dat "stad van bloemen" betekent.
Javanen wonen voornamelijk op het eiland Java in Indonesië en in de buurlanden van Indonesië zoals Maleisië, Singapore, Hongkong, Taiwan. Anderen zijn uitgeweken naar Suriname en Nieuw-Caledonië.
Wij noemen onszelf niet graag Indianen maar Inheems of Kalinya's. In Suriname wonen er verschillende Inheemse stammen. De Kalinya's (Caraïben), de Lokono's (Arowakken) wonend aan de kuststrook, en de Akoerio, Trio en Wayana wonen meer in het binnenland van Suriname.
Het huwelijk van de creool wordt op een dag gevierd. Er wordt soms ook in de kerk een dienst gehouden door een dominee. Er wordt vaak ook een receptie gehouden thuis of in een gehuurde zaal.
27,4 % Hindostanen. 17,7 % Creolen. 14,7 % Marrons. 14,6 % Javanen.
tangi. Het is goed om zelfs voor deze kleine dingen dank je wel te zeggen. A bun fu taki tangi gi den pikin sani disi srefi.
Iemand een goedendag wensen in het Surinaams
Als Surinamers elkaar begroeten, geven ze elkaar normaal gesproken een hand. Een goede bekende of een vriend geven ze zelfs een brasa, dat een omhelzing betekent. Meestal vragen ze daarbij fa ya tan?, of informeel fa waka?.