In Zuid-Limburg bij Sittard en Geleen vestigen zich 7500 jaar geleden de eerste boeren op het grondgebied van wat nu Nederland is. Zij hadden kleine akkers met emmer- en eenkoorntarwe en gerst. Daarnaast hielden ze vee. Deze boeren maakten elegant aardewerk, versierd met banden.
De eerste boeren in Limburg
Een nieuwe groep mensen trok Zuid-Limburg binnen en ging daar wonen. Ze bouwden boerderijen, verbouwden graan en hielden geiten en runderen. Ze zorgden voor hun eigen eten en hoefden niet steeds verder te trekken. Het waren de eerste boeren.
Vrije boeren bleven op het landgoed van de landheer wonen. Zij pachtten de grond en de boerderij. Ze betaalden met geld of met een deel van de oogst. Echt vrij waren ze dus niet.
De oudste vondsten die op landbouw duiden, zijn in Zuidwest-Azië gesitueerd. In Ohalo II in Israël zijn vroege aanzetten tot landbouw gevonden die gedateerd worden rond 23.000 BP, zo'n 12.000 jaar eerder dan algemeen wordt aangenomen.
Rond 5.300 voor Christus vestigden de eerste boeren zich in Limburg. Ze verbouwden graan en hielden rundvee. Van deze boeren zijn aardewerkresten gevonden met spiraal- en bandvormige versieringen. Hun tijdperk wordt dan ook aangeduid als de 'Bandkeramische cultuur', oftewel 'Bandkeramiek'.
Jagen en verzamelen
Ze leefden niet in een huis, maar woonden in grotten of hutten. Ze deden ook belangrijke uitvindingen. Zo ontdekten ze het vuur en leerden ze vuursteen bewerken. Was er geen eten meer te vinden, dan trokken ze verder.
Na de Napoleontische tijd werd de regio onderdeel van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden . In 1839 werd België onafhankelijk en werd de regio in tweeën gedeeld, waarbij België en Nederland beide een provincie Limburg kregen. Nederlands-Limburg is de meest zuidelijke provincie van Nederland.
De hunebedbouwers zijn niet de vroegste boeren in Nederland: het zijn relatieve laatkomers. De eerste boeren zijn de zogenoemde 'bandkeramiekers' van zevenduizend jaar geleden in het Limburgse heuvelland. Zo'n tweeduizend jaar later vestigen de hunebedbouwers zich in Nederland.
Na 1950 is Nederland veranderd van een land met vooral kleine extensieve (gemengde) landbouwbedrijven naar een land met grotere en gespecialiseerde landbouwbedrijven. Ook de glastuinbouw en intensieve veehouderij (varkens en kippen) groeiden uit tot belangrijke sectoren.
Vanaf 12.000 jaar geleden begon de mensheid namelijk aan de meest ingrijpende verandering in haar geschiedenis: we begonnen met landbouw. In Nederland zien we 7600 jaar geleden de eerste boerendorpen ontstaan. Dat wordt vaak gezien als Grote Vooruitgang.
De boeren uit Anatolië brachten bijna negenduizend jaar geleden de landbouw naar Europa. Een paar duizend jaar later werd het grootste deel van het continent gedomineerd door akkerbouwers en veehouders.
Een boer is een pre-industriële landarbeider of een boer met beperkt grondbezit, vooral een die in de middeleeuwen leefde onder het feodalisme en huur, belasting, vergoedingen of diensten betaalde aan een landeigenaar. In Europa bestonden er drie klassen boeren: niet-vrije slaven, semi-vrije horigen en vrije huurders.
Dat wil zeggen dat ze aan hun eten kwamen door te jagen op dieren en door het verzamelen van eten in de omgeving. Deze mensen leefden als nomaden, ze hadden geen vaste woonplaats. Ze trokken iedere keer rond, iedere keer als er geen of weinig eten in de omgeving meer was trokken ze weer verder naar de volgende plek.
Nederland is voor een groot deel aangespoeld, verwaaid, afgebroken en opgebouwd door de zee. Gedurende de ijstijden was er geen Noordzee. Wel was er een weids dal tussen de Lage Landen en Groot-Brittannië, dat werd doorsneden door voorlopers van de Maas, de Rijn en de Thames.
Hunebedbouwers uit Denemarken en Duitsland lijken met hun gebruiken naar Drenthe te komen rond 3.400 v. Chr. (ten minste volgens de laatste onderzoeken). De hunebedbouwers of de boeren van het Trechterbekervolk wonen in Noord-Nederland, Duitsland, Denemarken, Zweden, Polen, Tjechie, Oekraine…
Ze leefden heel anders dan de jagers die al in ons land leefden. De boeren woonden op een vaste plek, in huizen gemaakt van stro, leem, takken en boomstammen. De bomen werden omgehakt met grote bijlen, een nieuwe uitvinding van de boeren. Zo kwam er ruimte voor de akkers.
Nederland wordt als rijk beschouwd om verschillende redenen: Sterke economie: Nederland heeft een diverse en sterke economie, met belangrijke sectoren zoals de export, landbouw, technologie, financiële diensten en toerisme. Het land heeft een gunstige ligging in Europa en beschikt over goed ontwikkelde infrastructuur.
1. China . China is nummer 1 onder de landbouwproducerende landen ter wereld. Het land heeft 7% van het landbouwareaal ter wereld en gebruikt het om 22% van de bevolking te voeden.
Klaas de Jong schrijft een soort ode aan de koe (ND, 13 juli). Hij beweert dat er niet veel meer koemest en gier op het land komt dan in 1930. Het klopt dat we nu ongeveer evenveel melkkoeien hebben als in 1950, circa 1,5 miljoen.
Waar komt het Nederlands vandaan? Het Nederlands maakt deel uit van de Inde-Europese taalfamilie. Volgens onderzoekers van het Max Planck Instituut in Nijmegen is de Indo-Europese taalfamilie afkomstig uit Anatolië, de plek waar nu Turkije ligt.
Nederland. Het algemene geloof is dat de Nederlanders een mix zijn van Friezen, Saksen en Franken . Onderzoek heeft zelfs aannemelijk gemaakt dat de autochtone bewoners van de regio een mix waren van pre-Germaanse en Germaanse bevolkingsgroepen die in de loop van de tijd waren samengekomen op de belangrijkste delta…
In 2020 waren er in Nederland 75 255 landbouwvestigingen. Het grootste aantal vestigingen was in Noord-Brabant (12 340 vestigingen) en Gelderland (11 650 vestigingen).
Het waren Provinciale Staten van 1886 die in hun voorjaarsvergadering - zoals dat toen heette - besloten de Koning een nieuw wapen te vragen. Het oude was nog steeds dat van hertogdom Limbourg sur Vesdre; de naamgever van onze provincie.
In 1839 erkende koning Willem I de onafhankelijkheid van België door het Verdrag van Londen te ondertekenen. Volgens de voorwaarden van het verdrag moesten de Belgen het oostelijk deel van Limburg aan Nederland afstaan.
De Rijksoverheid en de provincie Limburg willen de Limburgse taal behouden en het gebruik ervan aanmoedigen. Het Limburgs is daarom erkend als regionale taal.