Alle cellen van alle organismen hebben een cytoplasma, celmembraan en chromosomen. Het cytoplasma (celvloeistof) is waar stoffen van de ene plaats naar de andere plaats gaan in de cel. Het celmembraan is het buitenste randje van het cytoplasma. Alles wat de cel op- en afneemt gaat door het celmembraan.
Een cel heeft een membraan, een soort schil die de cel omsluit. In deze schil liggen verschillende onderdelen van de cel, deze onderdelen worden ook wel organellen genoemd. De celkern, maar ook de mitochondria zijn voorbeelden van deze organellen. Organellen zijn essentieel voor de overleving en reproductie van de cel.
Een cel bestaat uit een plasmamembraan waarin verschillende organellen zitten. Dat zijn kleine orgaantjes met allemaal een eigen functie. We hebben organellen zoals de celkern, mitochondriën, ribosomen, lysosomen, het endoplasmatisch reticulum en het golgi. De cel is gevuld met een vloeistof die cytoplasma heet.
De celkern (nucleus) ligt in het cytoplasma van de cel en is het informatie- en besturingscentrum van de cel. De celkern is het organel in de cel, waarin de erfelijke informatie (DNA) is opgeslagen. Het kernmembraan (kernenvelop) om de celkern is verbonden met het membraan van het ruw endoplasmatisch reticulum (ER).
Om elke cel ligt een vliesje dat ervoor zorgt dat de cel een buiten- en een binnenkant heeft. Dat vliesje kan bepaalde moleculen doorlaten van binnen naar buiten en andersom. Aan de binnenkant van elke cel zwemmen dezelfde soorten moleculen rond. Moleculen als DNA, koolhydraten, vetten en vooral heel veel eiwitten.
Het is een dubbele draad die de erfelijke informatie van alle levende organismen bevat. Bij de mens bevindt het DNA zich in de kern van iedere cel (Wikipedia). Iedere cel in ons lichaam heeft één kern (Wikipedia) en het DNA in de kern van alle cellen bevat hetzelfde DNA.
Eicellen zijn de grootste cellen in het menselijk lichaam. Ze zijn zo groot, dat ze zelfs met het blote oog te zien zijn. In contrast: een spermacel is de kleinste cel.
De meeste celorganellen zijn omgeven door een membraan. Het grote verschillen tussen de eukaryoten en de prokaryoten is dat de prokaryoten geen organellen hebben die omgeven zijn door een membraan. Daarnaast hebben de prokaryten ook geen celkern. Porokaryoten bevatten als organellen wel ribosomen.
Rode bloedcellen hebben geen kern en bevatten geen DNA. Andere cellen met een kern bevatten dus wel DNA en kunnen gebruikt worden om DNA te bepalen.
In die cellen zitten moleculen die bestaan uit zes belangrijke atomen: waterstof, zuurstof, koolstof, stikstof, fosfor en zwavel.
Eencellige eukaryoten (protisten), zoals radiolariën en dinoflagellaten, kunnen ook van nature twee of meer kernen bevatten. Bijzonder aan deze organismen is dat de kernen elk een aparte afkomst hebben: één kern is van de dinoflagellaat en de andere kern van een symbiotische diatomee.
Prokaryoten zijn alle organismen zonder celkern, dus de bacteriën en de archaea. Eukaryoten zijn alle organismen met een celkern, dus alle dieren, planten, schimmels en protisten.
Een nieuwe cel krijg je door celdeling. Uit één cel ontstaan twee cellen, uit twee cellen ontstaan vier cellen, uit vier cellen ontstaan acht cellen etc. Alle cellen in je lichaam zijn ontstaan uit stamcellen. Als een stamcel zich deelt, ontstaan voorlopercellen, dat noemen we ook wel onrijpe cellen.
Het cytosol, ook wel de intracellulaire vloeistof genoemd, is de waterige grondvloeistof van een levende cel. In het cytosol bevinden zich ionen, eiwitten, en andere organische moleculen die nodig zijn voor de structuur en de fysiologie van de cel.
Een cel is de kleinste levensvorm die er bestaat. Alle organismen, of het nou planten, dieren, schimmels of bacteriën zijn, bestaan uit één of meerdere cellen. Een cel is de kleinste levensvorm die er bestaat.
Alle cellen delen een aantal kenmerken. Zo is elke cel omgeven door een celmembraan, en bestaat de inhoud van de cel uit cytoplasma waarin de organellen liggen. Ook heeft elke cel een cytoskelet dat een rol speelt bij de celdeling.
Sommige cellen blijven enkele uren in leven, zoals sommige witte bloedcellen of maar 2 tot 3 dagen, zoals de epitheelcellen van onze maag. Andere cellen blijven ongeveer 4 maanden in leven (zoals rode bloedcellen) of zelfs 8 tot 10 jaar (zoals de cellen van ons skelet).
Bacteriën zijn eencellige organismen, de cellen zien er anders uit dan die van planten en dieren. Ze hebben geen celkern, het is de enige groep organismen die dat niet heeft. De chromosomen van bacteriën liggen los in het cytoplasma.
DNA 'uit oplossing halen': door een ijskoude alcohol toe te voegen, slaat het DNA uit de oplossing neer. DNA is namelijk minder goed oplosbaar in een alcohol dan in water. Het neergeslagen DNA kan vervolgens verwijderd worden uit de oplossing, bijvoorbeeld door te centrifugeren of door het met een pipet op te zuigen.
Het leven op aarde is ingedeeld in drie domeinen: Bacteria, Archaea en Eukarya. De eerste twee bestaan helemaal uit eencellige microben. Die geen van allen een celkern hebben. Het derde domein, Eukarya, is dat van organismen mét celkern.
The English translation of this article can be found here. Elke seconde gaan er een miljoen cellen dood in ons lichaam. Dat komt neer op een kilogram aan dode cellen per dag. Ons lichaam ontdoet zich van deze cellen omdat ze oud, beschadigd of gemuteerd zijn, en vervangt ze door nieuwe cellen.
Celdeling is noodzakelijk om te kunnen groeien en het lichaam te onderhouden. Maar dan moet die celdeling wel correct verlopen. Voor dat een cel zich in twee nieuwe cellen splitst, verdubbelt de inhoud ervan, waaronder het genetisch materiaal – de chromosomen – , het plasma en de celorganen.
Van cel tot organisme
Als je inzoomt op een organisme, zie je steeds kleinere eenheden. Van groot naar klein is dat: organisme, orgaanstelsel, orgaan, weefsel, cel.
Elke cel met een celkern bevat het volledige genoom bestaande uit 46 chromosomen (of 46 strengen DNA) met daarop ongeveer 20.000 erfelijke eigenschappen. Deze 20.000 erfelijke eigenschappen coderen voor de productie van 20.000 eiwitten.