Er staat altijd maar maximaal één meewerkend voorwerp (mv) in een zin. Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: mv: aan/voor wie + wwg + ow + (lv)? Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.
Vind het onderwerp: wie of wat + gezegde? Vind het lijdend voorwerp: wie of wat + gezegde + onderwerp? Vind het meewerkend voorwerp: (aan/voor) wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Soms is er in de zin geen lijdend voorwerp aanwezig, maar wel een meewerkend voorwerp. Dat is in twee situaties het geval: als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft en als je te maken hebt met een lijdende (of passieve) zin.
Er staat altijd maar maximaal één meewerkend voorwerp (mv) in een zin. Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: mv: aan/voor wie + wwg + ow + (lv)? Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.
Kan ik aan iemand iets dromen? Nee, dus dromen kan geen meewerkend voorwerp bij zich hebben. Om een gevoel te krijgen bij de naam meewerkend voorwerp: dit zinsdeel werkt mee met het onderwerp. Het meewerkend voorwerp is degene die iets krijgt of van wie iets wordt afgenomen.
Wat is een onderwerpszin (ow-zin)? Een ow-zin is een BIJZIN die het onderwerp is van de HOOFDZIN. De ow-zin staat meestal vooraan de samengestelde zin.
Wat is een meewerkend voorwerp? Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt of verneemt of van wie iets wordt afgenomen. In de zin 'De zon geeft ons energie' is ons het meewerkend voorwerp. Het meewerkend voorwerp is vaak de 'ontvangende partij'.
Het lijdend voorwerp = wie / wat + onderwerp + gezegde. Als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft, dan is er geen lijdend voorwerp. Een zin kan dus alleen een lijdend voorwerp hebben als het een werkwoordelijk gezegde heeft.
Zoek eerst het gezegde en het onderwerp. Zet wie of wat voor het gezegde en het onderwerp en maak er zo een vraag van. Als er een antwoord op je vraag is dan is dat het lijdend voorwerp.
Het verschil tussen het voorzetselvoorwerp en de bijwoordelijke bepaling zit vooral in de band met het werkwoord: het voorzetselvoorwerp heeft een nauwe band met het werkwoord en de bijwoordelijke bepaling juist een lossere band. Vergelijk deze zinnen: Hij staat stil bij het stoplicht.
Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde? Je mag de volgorde veranderen. 4. Let op: een lijdend voorwerp zit nooit in een zin met een naamwoordelijk gezegde.
Dit zinsdeel hangt in een zin samen met het onderwerp en het gezegde. Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp, alleen wanneer een zin uit een werkwoordelijk gezegde bestaat. Een lijdend voorwerp is vaak een zelfstandig naamwoord (huis, kind, Mees).
De zinsdelen zijn: onderwerp, persoonsvorm, gezegde, meewerkend voorwerp, belanghebbend voorwerp, ondervindend voorwerp, oorzakelijk voorwerp, lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, bijvoeglijke bepaling, voorzetselvoorwerp en bepaling van gesteldheid.
Veel werkwoorden worden ofwel altijd overgankelijk, ofwel altijd onovergankelijk gebruikt. Krijgen heeft bijvoorbeeld altijd een lijdend voorwerp bij zich, en groeien kan nooit een lijdend voorwerp bij zich hebben.
Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel dat je iets vertelt over tijd, plaats, richting, reden, hoeveelheid. Het geeft antwoord op de vragen wanneer, waar, waarheen, waarom, hoe, hoeveel. Hoe vind je een bijwoordelijke bepaling? Bij zinsontleding zoek je eerst de persoonsvorm en het onderwerp van de zin.
4e naamval - lijdend voorwerp/hem (Akkusativ)
Het lijdend voorwerp staat in de 4e naamval.
In een zin zit altijd maar één persoonsvorm (pv). De persoonsvorm van een zin is altijd een werkwoord. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen; fietsen, lopen, spelen, kruipen, klappen, slapen... Als je de persoonsvorm van een zin weet, dan kun je ook de andere zinsdelen benoemen.
Het lijdend voorwerp herkennen
Er staat altijd maximaal één lijdend voorwerp in de zin. Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp?
Een werkwoordelijk gezegde (wg) vertelt wat er gebeurt, wat er gedaan wordt: de handeling, iemand doet iets, er gebeurt iets. Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die bij elkaar horen. Een werkwoordelijk gezegde heeft minstens een zelfstandig werkwoord.
Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. Een andere naam voor het lijdend voorwerp is daarom direct object. In bijvoorbeeld 'Ik koop een fiets' 'ondergaat' een fiets direct de werking van het werkwoord kopen.
Een overgankelijk werkwoord is een werkwoord dat een lijdend voorwerp bij zich kan of moet hebben, zoals kopen en helpen. Een onovergankelijk werkwoord heeft juist geen lijdend voorwerp bij zich, bijvoorbeeld slapen, zitten en opschieten.
Het meewerkend voorwerp hangt samen met de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde (naamwoordelijk of werkwoordelijk) en het lijdend voorwerp. Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp. Vaak herken je het meewerkend voorwerp, omdat het zinsdeel met aan of voor begint.
De werkwoordelijke rest omvat alle werkwoorden die in de zin staan, behalve de persoonvorm. De werkwoordelijke rest staan meestal op de laatste plaats van de vraagzin. Samen met de persoonsvorm is de werkwoordelijke rest onderdeel van het gezegde.