Hulpwerkwoorden van de voltooide tijd zijn hebben en zijn; het hulpwerkwoord van de toekomende tijd is zullen.
De hulpwerkwoorden van modaliteit of modale hulpwerkwoorden zijn: zullen, kunnen, mogen, moeten, willen. Ze geven, globaal gezegd, aan of het hoofdwerkwoord als wenselijk, mogelijk, waarschijnlijk (enz.) gezien wordt.
hebben , zijn en zullen (hulpwerkwoorden van tijd); worden (hulpwerkwoord van het passief); kunnen , moeten , (be) hoeven, mogen , willen , zullen ; blijken , lijken , schijnen , heten , dunken , voorkomen en toeschijnen (hulpwerkwoorden van modaliteit); doen en laten (hulpwerkwoorden van causaliteit).
Een hulpwerkwoord is een werkwoord die het zelfstandig werkwoord ondersteunt. Een hulpwerkwoord geeft geen handeling aan in de zin. Een voorbeeld van een zin met een hulpwerkwoord is: 'Ik heb gisteren geen huiswerk gemaakt'. Het zelfstandig werkwoord in deze zin is 'gemaakt' en het hulpwerkwoord is 'heb'.
Zullen kan uitsluitend hulpwerkwoord zijn; vandaar dat een voltooid deelwoord ontbreekt.
We gebruiken zullen als hulpwerkwoord voor de toekomende tijd (de toekomst). Dit betekent dat het altijd een ander werkwoord ondersteunt. Als een voltooid deelwoord als hulpwerkwoord dient voor een ander werkwoord, verandert het in een infinitief.
Hulpwerkwoorden (ook wel hulpwerkwoorden genoemd) worden samen met een hoofdwerkwoord gebruikt om tijd, stemming of stem uit te drukken . Bijvoorbeeld, in de uitspraak "het regent", functioneert "is" als een hulpwerkwoord dat aangeeft dat de handeling van het hoofdwerkwoord ("regenen") aan de gang is.
De belangrijkste koppelwerkwoorden zijn zijn, worden en blijven. Daarnaast worden ook de werkwoorden blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen als koppelwerkwoord gebruikt. Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij een ander werkwoord staat.
Hulpwerkwoorden van tijd worden gebruikt in de samengestelde werkwoordstijden; hulpwerkwoorden van de voltooide tijd zijn hebben en zijn, het hulpwerkwoord van de toekomende tijd is zullen: (1) Ik heb me deerlijk in hem vergist. (2) Zij is gisteren thuisgekomen. (3) Het zal morgen onweren.
De koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. In deze voorbeelden is steeds het hele naamwoordelijk gezegde gecursiveerd: Zij is voorzitter. Zij is voorzitter geweest.
Hulpwerkwoorden van de lijdende vorm
zijn wordt gebruikt om passieve werkwoordsvormen in voltooide tijden te maken: VTT - ik ben geslagen. VVT - ik was geslagen.
Het hulpwerkwoord would heeft veel toepassingen. Het kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor een beleefd verzoek ("would you like..."), om een voorwaardelijke verklaring uit te drukken ("If I could, I would..."), een actie in het verleden (In the past, I would always do..."), of zelfs een persoonlijke voorkeur ("I would like...").
Zeker in spreektaal is dat gebruik heel gewoon. Ook in Nederland wordt gaan weleens gebruikt in combinatie met die werkwoorden, maar voor veel taalgebruikers is dat niet acceptabel. Standaardtaal in het hele taalgebied is zullen of de tegenwoordige tijd.
We gaan straks naar huis
Bovendien gebruiken we het werkwoord zullen regelmatig voor voorspellingen, voornemens en denkbeeldige situaties: “Het zal je maar gebeuren”, “Je zult ervan lusten” en “We zullen er alles aan doen.” Ons advies is om het hulpwerkwoord van de toekomende tijd, zullen, waar mogelijk te schrappen.
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen.
Werkwoorden in de past simple en present simple tenses hebben geen hulpwerkwoord nodig. Ze worden uitgedrukt met de simple present of simple past form van het werkwoord.
Onverkorte hulpwerkwoorden ( de volledige vorm van het werkwoord 'to be' als het een hulpwerkwoord is in een zin ) Had je honger? Ik lach niet; zij wel. Zij lachte; ik niet. 13. Verkorte copula (de verkorte vorm van het werkwoord 'to be' als werkwoord in een zin) Ze zijn hier.
Voorbeelden van modale hulpwerkwoorden zijn: blijken, dunken, heten, hoeven, kunnen, lijken, moeten, mogen, schijnen, voorkomen, willen.
Eten neemt een hulpwerkwoord, meestal een vervoegde vorm van hebben. Ik heb gegeten - Voltooid tegenwoordige tijd. Je bent momenteel in de toestand van het voltooien van iets in het verleden.
Een hulpwerkwoord is een niet-zelfstandig werkwoord, dat samen met een of meer andere werkwoorden het gezegde in een zin vormt en is altijd de persoonsvorm. In de zin "Het zal wel lukken" is "zal" hulpwerkwoord; het vertelt iets meer over het zelfstandige werkwoord lukken, namelijk dat het lukken wel zal plaatsvinden.
Het werkwoord zullen is een bijzonder werkwoord. Het is een zogenoemd 'modaal werkwoord', wat inhoudt dat het vooral iets zegt over de intentie van de zin.
(zal, zou, zoude). als trefwoord met bijbehorende synoniemen: zullen (ww) : mogen, moeten, dienen, hebben.