Bij verwijzing naar niet-personen kunnen we voor het onderwerp ze gebruiken.Dat kan als we willen verwijzen naar een vrouwelijk woord in het enkelvoud of naar een woord in het meervoud.
Naar vrouwelijke de-woorden wordt verwezen met ze en haar: Ze is zwaar; Ik heb ze / haar op de kast gelegd; Haar vorm is wat afwijkend. Naar het-woorden wordt verwezen met het en zijn: Het is zwaar; Ik heb het op de kast gelegd; Zijn vorm is wat afwijkend.
Mannelijk, vrouwelijk en onzijdig
Er zijn twee verschillende lidwoorden de en het (paradigma, waarvan de voorkomt bij woorden die traditioneel 'mannelijk' en 'vrouwelijk' genoemd worden (de man/vrouw), en het bij woorden van het onzijdige geslacht (het kind).
Ja. Ze fungeert als de gereduceerde vorm van hen/hun. Met de beklemtoonde vormen hen/hun kan alleen naar personen worden verwezen; met de onbeklemtoonde vorm ze zowel naar personen als naar zaken. Voor de verwijzing naar personen gelden de onbeklemtoonde vormen als informeler.
Sommige de-woorden zijn vrouwelijk, bijvoorbeeld vereniging en bakkerij. De verwijswoorden zijn: zij, ze en haar. Soms is die of deze een alternatief.
De 'volle' onderwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud zij kan alleen op personen betrekking hebben. Voor de verwijzing naar niet-personen kan alleen de gereduceerde vorm ze worden gebruikt, zowel in gesproken als geschreven taal.
Een aantal vrouwelijke woorden is aan de vorm te herkennen: woorden op -de, -te, -heid, -ij, -ing, -ie, -theek, -teit en -nis zijn doorgaans vrouwelijk. Ook de-woorden op -tuur en -schap worden over het algemeen als vrouwelijk beschouwd.
In het moderne Engels is ze een vrouwelijk, enkelvoudig voornaamwoord in de derde persoon .
Wij bezoeken ze (= de kinderen) EN Wij bezoeken ze (= de steden). Je kan 'ze' dus altijd gebruiken als direct object. Let erop dat het de onbeklemtoonde vorm is! In formeel taalgebruik klinken 'hun' en 'hen' verzorgder.
Geslachtspronouns, zoals "zij" en "haar", zijn woorden die mensen gebruiken om naar iemand te verwijzen op basis van hun genderidentiteit . Deze pronouns worden vaak gebruikt om iemand te beschrijven die zich identificeert als een vrouw. Toch kunnen ze ook worden gebruikt door personeel dat zich niet conformeert aan traditionele genderidentiteiten en -rollen.
Het woordgeslacht zie je aan een (o), (m) of (v) achter het woord in het woordenboek. Bij onzijdige woorden gebruik je altijd het lidwoord “het” of “een”. Mannelijke en vrouwelijke woorden krijgen altijd “de” of “een” als lidwoord.
Echter, wanneer het om mensen gaat, kan het gebruik van “vrouwelijk” als zelfstandig naamwoord ontmenselijkend zijn. “Vrouw” is daarentegen een zelfstandig naamwoord dat verwijst naar volwassen menselijke vrouwen . Deze definitie erkent expliciet “menselijk” als een co-vereiste om een vrouw te zijn.
Namen van steden, gemeenten, landen, regio's en werelddelen zijn doorgaans onzijdig.
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij de naam te noemen: ik, jou, zij, hen, hem, etc.
Als alternatief voor hen/hun kan ze worden gebruikt. Ze is wat informeler dan hen en hun. Als ik ze ('hen') vanmiddag zie, geef ik ze ('hun') een ijsje. Dat heb ik aan ze ('aan hen') beloofd.
Bij verwijzing naar personen kunnen we voor het onderwerp van een zin zowel ze als zij gebruiken. Dat kan als we willen verwijzen naar een vrouwelijke persoon of naar een woord in het meervoud. Het is aan te bevelen om bij zulke verwijzingen zo veel mogelijk de gereduceerde vorm ze te gebruiken.
Zij is een persoonlijk voornaamwoord (derde persoon enkelvoud of meervoud), terwijl zei een vorm van het werkwoord “zeggen” is. De woorden worden hetzelfde uitgesproken, maar betekenen iets anders. Zij kan worden vervangen door het minder nadrukkelijke “ze”. Zij wilde niet op vakantie.
Zowel haar als ze is correct. Om naar een vrouwelijke persoon te verwijzen kan in de standaardtaal in het hele taalgebied als voorwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord enkelvoud altijd haar gebruikt worden.
Het woord ze staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Om naar een vrouwelijke zaaknaam te verwijzen is in het zuiden van het taalgebied (België en delen van Nederland) ze het gebruikelijkst. Haar wordt er als formeler beschouwd. In het noorden van het taalgebied is ze als niet-onderwerpsvorm weinig gebruikelijk in de standaardtaal.
'De kamer die voorzien is van een houten vloer' is het best. Welke is hier niet fout, maar maakt op veel mensen een stijve, stroeve en nep-deftige indruk. Welke en die kunnen allebei een bijvoeglijke bijzin inleiden.Ze verwijzen dan naar een de-woord of naar een meervoud.
Als een de-woord mannelijk is, staat er in woordenboeken en spellinglijsten een m achter. Bijvoorbeeld: boom, de (m.). Bij vrouwelijke woorden staat er een v achter, bijvoorbeeld: begroting, de (v.). Als er alleen de achter een woord staat, is het mannelijk én vrouwelijk.
Naast man en vrouw waren er volgens haar nog drie intersekse geslachten, waarbij uitwendige organen en geslachtskenmerken – zoals borsten, beharing en stemhoogte – niet overeenkomen met de seksechromosomen. Zo kan iemand met XX-chromosomen, eierstokken en een baarmoeder óók geboren zijn met een piemel.
Bijvoorbeeld, “vrouw”, “meisje”, “zus”, “actrice”, “leeuwin” of “koningin” zijn voorbeelden van vrouwelijke zelfstandige naamwoorden die worden gebruikt om vrouwelijke entiteiten te beschrijven of te identificeren.