Jij (volle vorm) of je is een persoonlijk voornaamwoord, dat gebruikt wordt als alledaagse aanspreekvorm in de tweede persoon enkelvoud, als onderwerp in een zin. De overeenkomende voorwerpsvorm is jou. Voor de tweede persoon meervoud wordt als persoonlijk voornaamwoord jullie gebruikt.
Het rijtje ik, jij, hij, zij
Dat zijn de persoonlijke voornaamwoorden die het onderwerp van de zin zijn. Daarom worden ze ook wel de onderwerpsvorm genoemd. De bekendste van dit rijtje zijn 'ik', 'jij', 'hij' en 'zij'.
persoonlijk voornaamwoord (pronomen personale): ik, mij, zij, jullie, het, 'm. bezittelijk voornaamwoord (possessief pronomen): mijn, jouw, d'r, onze. aanwijzend voornaamwoord (demonstratief pronomen): deze, die, dit, dat, zo'n. vragend voornaamwoord (interrogatief pronomen): wie, wat, welke, wat voor een.
Een persoonlijk voornaamwoord kan inderdaad naar personen verwijzen, maar het is niet zo dat het alleen maar naar personen verwijst. Deze woordsoort kan namelijk ook verwijzen naar dieren of dingen. Voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden zijn: 'jij', 'jou', 'het' en 'u'.
Je is niet alleen de gereduceerde vorm van het bezittelijk voornaamwoord jouw, maar ook van de persoonlijke voornaamwoorden jij en jou.
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, zijn, haar en ons, die een relatie van bezit of herkomst uitdrukken tussen een persoon of zaak en een zelfstandig naamwoord: mijn auto, haar vader.
Een bezittelijk voornaamwoord is een woord dat een bezit aangeeft. Het vertelt van wie of wat iets is. Voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden zijn: 'mijn', 'zijn', 'haar', 'jouw' en 'uw'.
Een voornaamwoord is een woord dat verwijst naar personen, dieren of dingen (concreet of abstract), zonder die met name te noemen. Voornaamwoorden komen dus in feite 'in de plaats van' een zelfstandig naamwoord, bijvoorbeeld die in plaats van 'Andrea', of het in 'Ik begrijp het!
Hoewel het altijd verwijst naar een groep mensen, is iedereen een enkelvoudig voornaamwoord. Een zin als "Iedereen moet hun tanden poetsen" is dus niet mogelijk.
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij de naam te noemen: ik, jou, zij, hen, hem, etc. De vorm hangt af van: de 'persoon': Als we over onszelf praten, gebruiken we de eerste persoon.
In de Nederlandse taal worden 'wie', 'wat, 'welk(e)', 'wiens' en 'wat voor (een)' tot de vragende voornaamwoorden gerekend.
Het kan zowel zelfstandig (wie ben jij?) als niet-zelfstandig (welk boek heb jij?) gebruikt worden. De vragend voornaamwoorden (ook wel vraagwoorden genoemd) die in onze taal voorkomen zijn: wie, wat, welk, welke, wat voor (een) en wiens.
Aanwijzende voornaamwoorden zijn onder andere: deze, die, dit en dat.
Voornaamwoorden zijn woorden zoals “ik”, “zij” en “hij” die op eenzelfde manier worden gebruikt als zelfstandig naamwoorden. Ze worden ingezet om te verwijzen naar een zelfstandig naamwoord dat al genoemd is of om naar jezelf of andere personen te verwijzen.
Het woord wie als betrekkelijk voornaamwoord gebruik je alleen maar als het de functie van meewerkend voorwerp heeft. Je kunt er dan ook voor kiezen om die of een voorzetsel + wie te schrijven. Het gebruik van wie zónder voorzetsel is formeler en een beetje ouderwets.
Een voornaamwoord (of: pronomen, meervoud pronomina) is in het algemeen een woord dat naar een zelfstandigheid (iets of iemand) verwijst, bijvoorbeeld dat of zij. Daarmee onderscheidt het zich bijvoorbeeld van een zelfstandig naamwoord, dat zo'n zelfstandigheid (bijvoorbeeld boek, vrouw of Lia) noemt.
Onbepaalde voornaamwoorden: onbep. vnw. (indefiniet pronomen) Onbepaalde voornaamwoorden zijn onder andere: iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een).
Zij, met als onbeklemtoonde nevenvorm ze, is in het Standaardnederlands het persoonlijk voornaamwoord van zowel de derde persoon enkelvoud vrouwelijk als de derde persoon meervoud voor mannelijk, vrouwelijk en onzijdig.
Woorden als mijn, jouw, uw en zijn zijn bezittelijke voornaamwoorden: 'Dat is mijn fiets', 'Vergeet jouw/uw tas niet! ', 'Ik houd van de herfst en zijn kleuren.
Hij is de onderwerpsvorm van de derde persoon enkelvoud.
Die wordt gebruikt als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult.
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar iemand, zoals ik, jij, hij, jullie etc. Maar het kan ook naar iets verwijzen, zoals het. Welk persoonlijk voornaamwoord je kiest, hangt af van de persoon (eerste, tweede of derde persoon) en het getal (enkelvoud of meervoud).
We gebruiken het bezittelijk voornaamwoord haar om naar vrouwelijke woorden te verwijzen (de regering en haar standpunt) en het bezittelijk voornaamwoord zijn om naar mannelijke en onzijdige woorden te verwijzen (de koning en zijn besluit, het comité en zijn rapport).
Spreek je over iemand die je niet kent? Dan kan je die/hen/hun gebruiken. Een non-binair persoon is geen man of vrouw. Daarom voelt die/hen/hun vaak beter voor hen.
Jouw is een bezittelijk voornaamwoord.
Het betrekkelijk voornaamwoord verwijst altijd naar een woord dat ervoor staat (of woorden die ervoor staan). Datgene waar het naar verwijst, noemen we het antecedent. De meest gebruikte betrekkelijke voornaamwoorden zijn: dat, die, wat en wie.