Minder wolken, weinig wind Zo kun je hoge- en lagedrukgebieden ook bekijken. In een hogedrukgebied beweegt de lucht dan ook van boven naar beneden. Onderweg warmt de lucht op en kan daardoor meer waterdamp bevatten. Dat betekent minder bewolking en minder neerslag.
Doordat de lucht meer waterdamp vast kan houden, vormen er geen losse waterdruppels en is de lucht in een hogedrukgebied dus helder en onbewolkt. Als er dan ook nog een zonnetje schijnt is het al gauw lekker weer!
Hogedrukgebieden zorgen doorgaans voor een stralend blauwe lucht. Omdat de lucht in een anticycloon naar beneden stroomt, wordt het warmer en warmer. Warme lucht kan op zijn beurt ook meer vocht opnemen. De lucht wordt droger en er komen nauwelijks wolken voor.
Ontstaan lagedrukgebied
De naar het lagedrukcentrum stromende lucht kan uiteindelijk alleen maar naar boven uitwijken. Daarbij koelt de lucht af en kunnen wolken met neerslag ontstaan. In de kern van het lagedrukgebied kan de luchtdruk erg laag worden.
Een hogedrukgebied, anticycloon of maximum is een gebied waarin de luchtdruk op zeeniveau hoog is ten opzichte van de omgeving. Dit in tegenstelling tot een lagedrukgebied, waarin juist relatief lage barometerstanden worden gemeten. Het symbool voor een hogedrukgebied is de letter H.
Als de concentratie lucht ergens hoger is, weegt de dampkring van deze lucht meer en zal er hoge luchtdruk zijn. Wanneer er minder lucht op een bepaalde plek is en de concentratie dus lager is dan is er sprake van een lage luchtdruk. De luchtdruk is meetbaar door middel van een barometer.
Op zeeniveau is de luchtdruk 760 mm kwik. Een barometer meet druk van de atmosfeer afgezet teven grondwaarden zodat deze verschillend zijn op verschillende hoogtes. Hoge druk laat de atmosfeer vallen naar het grondoppervlak, waardoor bewolking afneemt en heldere, droge weersomstandigheden ontstaan.
In onze weersverwachting maken we onderscheid tussen buien en regen. Een bui duurt meestal maar kort, in het algemeen minder dan een uur. Wordt voor langere tijd neerslag verwacht uit een min of meer gesloten wolkendek of door een clustering van buien dan wordt gesproken van regen.
Als het warm is, is er weinig luchtdruk. Dan spreken we van een lagedrukgebied. En als het koud is, is er juist veel luchtdruk en dus een hogedrukgebied. Koude lucht stroomt naar het lagedrukgebied, en zo krijg je wind.
Koude lucht gaat dalen en het gaat dus weer richting de aarde toe stromen. Dit gebeurt met al de lucht die is gaan stijgen, en hierdoor duwt er super veel lucht richting het aardoppervlak op de plek waar de lucht weer afkoelt. Dit is dan ook, je raadt het misschien al, een hogedrukgebied!
Hoge luchtdruk kan enkele effecten op het menselijk lichaam hebben. Sommige mensen kunnen last hebben van hoofdpijn, vermoeidheid, duizeligheid en een verstopte neus als de luchtdruk stijgt.
Wanneer de luchtdruk snel daalt, zet de lucht in onder andere bij- en voorhoofdsholten uit, waardoor er meer druk op bloedvaten komt te staan.Dit kan hoofdpijn tot gevolg hebben.
Hoge drukgebieden komen bijvoorbeeld vaak voor op plekken waar sneeuw ligt. Denk daarbij aan Scandinavië en Siberië. Daar zien we de records tot wel 1080 mbar! Voor Nederland zijn de waardes van vandaag extreem hoog, zeker aangezien we geen sneeuw hebben gehad.
Een hogedrukgebied heeft een hogere druk in de kern dan de gebieden eromheen. Bij een hogedrukgebied waait de wind van het systeem af. De draairichting is met de klok mee op het noordelijk halfrond en tegen de klok in op het zuidelijk halfrond. Een andere benaming voor een hogedrukgebied is anticycloon.
De lucht verspreidt zich naar gebieden waar minder druk is. In een hogedrukgebied: – Is weinig bewolking. – Is weinig wind.
Hoofdpijn door de luchtdruk
Dat komt omdat wanneer de luchtdruk snel daalt, de lucht in je bij- en voorhoofdsholten uitzet. Hierdoor komt er meer druk op je bloedvaten te staan en daardoor kun je hoofdpijn krijgen.
Ze komen vooral voor in het voorjaar en aan de oostzijde van de oceanen, vooral op het noordelijk halfrond. Het weer in deze periode is droog en warm in de zomer en koud in de winter. Het hogedrukgebied ontstaat uit golven in de westelijke hoogtestroming bij het polaire front.
Als die zwaarte groot genoeg is, vallen de druppels naar beneden. Hoe langer ze in de wolk gehangen hebben, hoe groter ze zijn. Dat zorgt voor verschillende soorten regen. Officieel bestaan er drie soorten regen: stijgingsregen, stuwingsregen en frontale regen.
Sneeuw, hagel, onderkoelde neerslag, het is allemaal mogelijk. Wat voor soort neerslag valt is afhankelijk van de opbouw van en deel van de atmosfeer, de luchtlaag die zich als een schil rond de aarde bevindt. De onderste laag van de atmosfeer noemen we de troposfeer.
Uit wolken kunnen verschillende neerslagvormen vallen en de grond bereiken als: regen, motregen, aanvriezende (mot)regen, ijsregen, (natte) sneeuw, motsneeuw, korrelsneeuw, korrelhagel en hagel.
De standaard atmosferische druk is 76 cm Hg (760 mm Hg) = 1013 hPa = 1,013 bar = 1 atmosfeer. Dit wordt ook wel de normdruk genoemd.
Het laagterecord stamt uit 1989. Op 25 februari van dat jaar zakte de barometer naar 954,4 hPa en de dag erna wees hij 955,6 hPa aan. Zeer lage luchtdruk is een verschijnsel van het winterhalfjaar.
Wanneer stoffen verwarmd worden dan bewegen de moleculen sneller en zetten ze uit. Gassen zetten het meest uit. Warme lucht zet uit, wordt lichter en gaat, net zo als dat gebeurt bij een heteluchtballon, omhoog (stroming). Lucht die stijgt komt in een gebied met een lagere luchtdruk.
bij 1020 hPa 20% en bij een hoge druk van 1030 hPa slechts 10%. Snelle veranderingen van druk gaan meestal vergezeld van veel wind of zijn de voorbode van een storm. Als de stand van de barometer snel oploopt of daalt betekent dat meestal dat het weer gaat veranderen.
Onder andere de luchtdruk bepaalt het weer in een gebied. De luchtdruk verandert ieder moment, net als het weer. Het weer wordt mede bepaald door de plaats van de hoge- en lagedrukgebieden. Een hoge luchtdruk betekent vaak dat het zonnig weer wordt zonder regen.