Voor de spelling is het belangrijk om te weten dat ook deze werkwoorden in de verleden tijd slechts één vorm hebben voor enkelvoud en één voor meervoud. Het is 'hij vond' (en niet 'hij vondt). Hierop is één uitzondering, maar die is al behoorlijk aan het uitsterven: de gij-vorm heeft wel een toegevoegde t.
De verleden tijd van onregelmatige (sterke) werkwoorden schrijf je op een andere manier: zij veranderen van klank, bijvoorbeeld vinden: Hij vond iets.
Regelmatige werkwoorden
Als het voltooid deelwoord eindigt op een letter uit 't kofschip (dat wil zegen de letters: t, k, f, s, ch, p maar ook x) dan eindigt het voltooid deelwoord op een 't'. In de andere gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een 'd'.
Werkwoord. Ik vond. Jij vond. Hij, zij, het vond.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
De -d staat er al, omdat de stam van het werkwoord eindigt op een -d.Er komt dus alleen een -t achter de -d die er al staat.)
De correcte vervoeging is je/jij wordt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging word je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is.
Gij hadt en hadt gij zijn de correcte vormen.
Bij onregelmatige werkwoorden gaat de persoonsvorm bij ge/gij volgens de klassieke regel altijd uit op -t, ook in de verleden tijd en ook bij inversie. In grote delen van Nederland worden ge en gij haast niet meer gebruikt in gewone taal.
De werkwoordsvormen bij u krijgen altijd stam + t: het is u vindt én vindt u.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.
Voor de verleden tijd van varen wordt soms ook wel vaarde gebruikt, maar die vorm wordt niet als standaardtaal beschouwd. Ook bij werkwoorden als afvaren, bevaren, blindvaren, rondvaren, uitvaren en welvaren is voer de vorm voor de verleden tijd.
De correcte vervoegingen zijn u wordt en wordt u.
U wordt vader. Wordt u vader? U wordt snel moe. Wordt u snel moe?
4. Hij word/hij wordt. Meestal gaat het goed, 'hij wordt'. Het is niet alleen de hoofdregel (stam + t), maar ook de frequentste vorm.
Er is ook een trucje om te achterhalen of u aan het eind van het voltooid deelwoord -t of -d moet schrijven. U kunt daarvoor vergelijken met de verledentijdsvorm. Als die op -de(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -d. Als de verledentijdsvorm op -te(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -t.
Als de eindklank van de stam een stemloze medeklinker is, dan is de verledentijdsuitgang -te(n) (en de uitgang van het voltooid deelwoord -t).In alle andere gevallen krijgen we -de(n) en -d.
Correct is 'Er wordt aan de plannen gewerkt. ' De zin 'Er wordt aan de plannen gewerkt' is een zin zonder onderwerp.
Juist is voor hetzelfde geld, zonder t. Het gaat hierin niet om de werkwoordsvorm geldt, maar om het zelfstandig naamwoord (het) geld.
Tegenwoordige tijd: Ik brand (stam) Hij brandt (stam + t) Wij branden (hele werkwoord) Verleden tijd: Ik brandde (stam + de, het is niet 'ik brande' omdat de stam 'brand' is en niet 'bran') Hij brandde (stam + de) Wij brandden (stam + den) Voltooid deelwoord: Het vuur heeft gebrand.
Als je een vraag stelt met de je- of jij-vorm, voeg je geen -t toe aan de stam, zoals “ga jij?” of “neem jij?” Bij een werkwoord waarvan de stam eindigt op een -d hoor je echter niet dat je de -t moet weglaten, maar zo'n werkwoord vervoeg je wel precies hetzelfde als andere werkwoorden in de vragende vorm.
Als ik jou was, zou ik jouw moeder om raad vragen. De eerste “jou” is een persoonlijk naamwoord (je kunt het vervangen door “hem”), dus voeg je geen w toe. De tweede “jouw” is een bezittelijk voornaamwoord (je kunt het vervangen door “zijn”), dus voeg je een w toe.
Juist is: 'beter dan ik'. Het is een verkotring van: 'hij zingt beter dan ik zing'. Bij vergelijkingen met 'als' gebeurt hetzelfde: hij zingt net zo goed als ik (zing). 'Dan' is juist bij vergelijkingen die een ongelijkheid uitdrukken: ik ben ouder dan zij, hij is groter dan zijn broer, dat kost veel meer dan ik dacht.