In de Nederlandse taal gebruiken wij het hek.
Ezelsbrug: Voorkomen van lidwoordfouten. Twijfel je nog welke woorden “de” krijgen en welke “het”? Dan kun je denken aan “de man”, “de vrouw” en “het onzijdige woord”. Mannelijke en vrouwelijke woorden krijgen namelijk “de” en onzijdige woorden combineer je met “het”.
Er is geen regel die bepaalt of een woord het lidwoord 'de' of het lidwoord 'het' krijgt. Wanneer het Nederlands je moedertaal is, weet je meestal of een woord een de- of een het-woord is. Is Nederlands niet je eerste taal dan moet je dat uit je hoofd leren.
Lidwoorden: de of het
De Nederlandse taal kent 3 lidwoorden: de, het en een. 'De' en 'het' zijn bepaalde lidwoorden. 'Een' is een onbepaald lidwoord.
Lidwoordenð¥
Lidwoorden zijn woorden die voor een zelfstandig naamwoord staan. In de Nederlandse taal zijn er drie lidwoorden: 'De', 'het' en 'een'. 'De' en 'het' zijn bepaalde lidwoorden en 'een' is het onbepaald lidwoord.
Voorbeelden van talen zonder lidwoorden zijn het Latijn, het Russisch en het Fins. Andere talen, waaronder het Iers (an) en het Esperanto (la), kennen alleen een bepaald lidwoord. Ook het Nederlands kende oorspronkelijk geen lidwoorden. In het Oudnederlands ontbraken ze nog, het Middelnederlands kende ze echter al wel.
Der, die en das zijn Duitse lidwoorden die gekoppeld zijn aan een geslacht. Ieder zelfstandig naamwoord heeft in Duitsland namelijk een eigen geslacht. Bij mannelijke woorden is het lidwoord der, bij vrouwelijke woorden die en bij onzijdige woorden das. De meeste Duitse woorden zijn vrouwelijk.
Factuur is een vrouwelijk de-woord.
Een bijvoeglijk naamwoord bij factuur krijgt altijd een buigings-e: de onbetaalde factuur, een onbetaalde factuur, onbetaalde factuur. Stuur de factuur maar naar mijn huisbaas. Ik viel achterover toen ik het bedrag op die factuur zag! Hij heeft elke factuur netjes betaald.
Idee kan in alle betekenissen een het-woord zijn. Specifiek in de betekenis 'filosofisch denkbeeld', 'filosofische gedachte', 'algemeen geldende gedachte' kan idee ook een de-woord zijn, maar het idee is ook in die betekenissen gebruikelijker.
We gebruiken het bezittelijk voornaamwoord haar om naar vrouwelijke woorden te verwijzen (de regering en haar standpunt) en het bezittelijk voornaamwoord zijn om naar mannelijke en onzijdige woorden te verwijzen (de koning en zijn besluit, het comité en zijn rapport).
We schrijven eronder aan elkaar als de combinatie een voornaamwoordelijk bijwoord is. Dat is het geval als u de combinatie kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en een naamwoord. Na eronder kan ook een dat-zin of een beknopte bijzin volgen.
De juiste schrijfwijze is: ervan uitgaan, ik ga ervan uit. De regel is: schrijf voorzetsels (zoals van en uit) aan een voorafgaand of volgend woord vast als het voorzetsel niet hoort bij een ander woord.
Is het de of het punt
In de Nederlandse taal gebruiken wij beide lidwoorden voor punt.
Is het de of het huis
In de Nederlandse taal gebruiken wij het huis.
In de Nederlandse taal gebruiken wij de voet.
Is het de of het gezicht
In de Nederlandse taal gebruiken wij het gezicht.
Is het de of het doek
In de Nederlandse taal gebruiken wij beide lidwoorden voor doek.
Is het 'de ticket' of 'het ticket'?
Het is 'het ticket', want ticket is onzijdig.
In de Nederlandse taal gebruiken wij het accessoire.
Is het de of het betaling
In de Nederlandse taal gebruiken wij de betaling.
In de Nederlandse taal gebruiken wij de maand.
Adres is een het-woord, dus het juiste lidwoord is het adres.
In het Duits zijn zelfstandige naamwoorden mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Bij mannelijke woorden is het lidwoord 'der', bij vrouwelijke woorden 'die' en bij onzijdige woorden 'das'.
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden als huis, boom, vrouw, hout, liefde en vakantie. Vaak staat er de, het of een voor. Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die een 'zelfstandigheid' aanduiden. Dat kunnen concrete zaken zijn, zoals mensen (man, Ineke), dieren (paard) en dingen (huis, brug, hout).
Wanneer gebruik je das (het)
Het lidwoord voor onzijdige zelfstandige naamwoorden is het makkelijkst voor Nederlanders om te leren. Bijna alle zelfstandige naamwoorden die in het Nederlands onzijdig zijn, zijn in het Duits ook onzijdig, bijvoorbeeld het boek – das Buch, het gras – das Gras. Er zijn ook uitzonderingen.