De stellende trap krijgt altijd als.De vergrotende trap krijgt altijd dan.
In verzorgde schrijftaal is dan de aan te bevelen vorm na een vergrotende trap (zoals jonger, beter, liever) en na anders en combinaties met ander(e). Als gebruiken we na de woorden even, (net) zo, evenveel, (net) zoveel, hetzelfde en dezelfde.
In sommige gevallen is zowel zij als haar mogelijk na een stellende trap of na hetzelfde/dezelfde, maar dan is er een betekenisverschil. Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is zij de correcte vorm.Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is haar correct.
We gebruiken het bezittelijk voornaamwoord haar om naar vrouwelijke woorden te verwijzen (de regering en haar standpunt) en het bezittelijk voornaamwoord zijn om naar mannelijke en onzijdige woorden te verwijzen (de koning en zijn besluit, het comité en zijn rapport).
Kort samengevat: Na een gelijkheid (stellende trap) schrijf je als.Na een ongelijkheid (vergrotende trap) schrijf je dan. Maak de zin langer om te horen welk persoonlijk voornaamwoord achter als of dan komt.
Wanneer gebruik je dan en wanneer als? Dan komt na een vergrotende trap en na anders en ander(e): groter dan, kleiner dan, anders dan.Als komt na vergelijkingen met zo en even: zo groot als, even klein als.
In de meeste gevallen is het aan te bevelen om na zoals de vorm ik te gebruiken, omdat de zin een onderwerpsvorm vereist. U kunt die vorm vinden door in constructies van het type doen zoals de zin aan te vullen met een werkwoordsvorm.
In de betekenis 'haardos, verzameling van haren' is haar een het-woord. Naar het-woorden verwijzen we met het betrekkelijk voornaamwoord dat en met de aanwijzende voornaamwoorden dit en dat. Bij oudere mensen groeit het haar trager. Hij heeft dik, krullend haar dat je moeilijk kunt kammen.
Het team (onzijdig)
Het-woorden, zoals team, bedrijf en koor, zijn onzijdig. Als je ernaar terugverwijst gebruik je het of zijn.
Zelfstandig naamwoorden met het lidwoord 'het' zijn altijd onzijdig. Hiernaar verwijs je met 'het' en 'zijn'. De-woorden zijn daarentegen mannelijk of vrouwelijk. Hiernaar verwijs je respectievelijk met 'hij' en 'hem' en met 'zij' en 'haar'.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is ik de correcte vorm. Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is mij correct.
Bij persoonsaanduidingen worden de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden bepaald door het gender van de persoon naar wie ze verwijzen. Om bijvoorbeeld te verwijzen naar een onzijdig woord als parlementslid, gebruiken we ze, zij en haar als het gaat om een vrouw, en hij, hem en zijn als het gaat om een man.
Het lidwoord 'de' wordt namelijk gebruikt in combinatie met mannelijke en vrouwelijke woorden en bij meervouden. Je kind gebruikt 'het' in combinatie met een onzijdig woord in het enkelvoud. Je kind kan het lidwoord 'een' gebruiken in combinatie met mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden in het enkelvoud.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is jij de correcte vorm.Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is jou correct.
Volgens de Nederlandse taalregels gebruik je “dan” na een vergrotende trap (comparatief). De vergrotende trap wordt gebruikt om een verschil in mate aan te geven tussen twee zaken. Wanneer je bijvoorbeeld wilt aangeven dat iets groter, kleiner, mooier, ouder, jonger, enzovoort is, gebruik je “dan”.
Zo houd je ze uit elkaar. Than wordt gebruikt in vergelijkingen zoals in "zij is jonger dan ik" en "hij is langer dan ik".Than wordt gebruikt om over tijd te praten zoals in "toen woonde ik in Idaho", "we'll have to wait until then." en "the then governor [the person who was governor then]."
'Dat is mijn fiets' is juist. Je kunt in zo'n zin met dat naar een fiets verwijzen, ook al is fiets een de-woord. Fiets is een de-woord. Je spreekt daarom van de fiets, deze fiets en die fiets.
Juist zijn dus bijvoorbeeld: Ben je op zoek naar een bedrijf dat precies snapt wat jij zoekt? Het plan is ingediend door de directeur. Die hoopt daarmee meer draagvlak te creëren voor de reorganisatie.
Toelichting. Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst naar de-woorden; dat naar het-woorden, ongeacht het biologisch geslacht. Naar het-woorden die personen aanduiden (meisje, mannetje, vrouwtje, ventje, neefje, nichtje, familielid, Tweede Kamerlid enzovoort), wordt met dat verwezen.
Om naar onzijdige woorden in het enkelvoud te verwijzen, gebruiken we het bezittelijk voornaamwoord zijn. Er is bij namen van steden, gemeenten enzovoort een tendens om te verwijzen met haar, maar dat gebruik is niet aan te bevelen.
De afkorting van doctor is met kleine letters en een punt; dr. is dus de juiste schrijfwijze. Afkortingen van Nederlandstalige academische titels krijgen een kleine letter en een punt: ir., ing., mr., drs., bc., ir., ds. en dr.
Het meervoud van gemeente is 'gemeenten' maar ook 'gemeentes'.
De persoonlijke voornaamwoorden ik, mij, wij en ons komen daarom bij voorkeur aan het einde van de nevenschikking. Bij ik en mij is die voorkeur het sterkst. Sara, Piet en ik doen niet mee aan de wedstrijd. Die cadeautjes zijn voor jou en mij.
In het Nederlands lijkt het erop dat we twee opties hebben: zowel 'beter als' als 'beter dan' komen in de spreektaal veel voor. Maar toch wordt maar één van deze vormen als 'correct' gezien, en dat is 'beter dan'.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is zij de correcte vorm. Als het om een lijdend voorwerp gaat, is hen correct. Als het om een meewerkend voorwerp gaat, is hun (of aan hen) correct.