Er is niet één enkel "dyslexie-gen"; momenteel zijn er meer dan 40 genen gekoppeld aan dyslexie, elk waarschijnlijk met een klein effect op zichzelf. Er is in geval van dyslexie geen enkel "dominant" of "recessief" gen.
Dyslexie is voor een deel erfelijk. Dat wil zeggen dat de kans groter is dat een kind dyslexie heeft als één van de ouders dyslexie heeft. Kinderen van wie één van de ouders dyslexie heeft, hebben ongeveer een vier keer grotere kans om dyslexie te ontwikkelen dan kinderen van wie de ouders geen dyslexie hebben.
Is dyslexie erfelijk? Dyslexie wordt beschouwd als een neurobiologische aandoening die genetisch van oorsprong is . Dit betekent dat personen deze aandoening van een ouder kunnen erven en dat het de prestaties van het neurologische systeem beïnvloedt (met name de delen van de hersenen die verantwoordelijk zijn voor het leren lezen).
Dyslectici zijn rechts dominant in het denken, net zoals velen ook met hun hand, voet, oog en oor rechts dominant zijn. Linkshandigheid komt onder dyslectici echter vaker voor dan bij niet-dyslectici.
Neurologie en erfelijkheid
Bij mensen met dyslexie verloopt de informatieverwerking bij lezen anders. Erfelijke aanleg speelt ook een rol bij dyslexie. Dyslexie komt in sommige families veel voor. Bij de overerving zijn verschillende genen betrokken.
Zoals eerder benoemd is dyslexie vooral gerelateerd aan leestaken en heeft het geen bewezen invloed op intelligentie.
De DYX2-locus bevindt zich op chromosoom 6p22, waarin twee dyslexie-risicogenen, DCDC2 en KIAA0319, zijn gecodeerd (tabel 1). DCDC2 en KIAA0319 zijn de twee meest gerepliceerde dyslexie-risicogenen, die in talrijke onderzoeken in verband zijn gebracht met dyslexie en algemene leesvaardigheden [13-15, 29, 59-73].
Neurodivergent is geen synoniem voor autisme. Er zijn immers talloze manieren om neurodivergent te zijn. Autisme is er slechts een voorbeeld van zoals ook ADHD, dyslexie, dyscalculie, obsessief compulsieve stoornis, epilepsie of het syndroom van Down.
Zowel moeders als vaders kunnen dyslexie doorgeven aan hun kinderen als een van de ouders het heeft . Er is ongeveer 50% - 60% kans dat een kind dyslexie ontwikkelt als een van de ouders het heeft.
Dyslexie is een aangeboren en erfelijk bepaalde leerstoornis met een neurologische basis, waarbij de kern van het probleem ligt in het vlot lezen en spellen van woorden. Een leerling die één ouder heeft met dyslexie, heeft 40 tot 50% kans ook aanleg te hebben voor dyslexie.
Kinderen die zowel hoogbegaafd als dyslectisch zijn, zijn vaak te herkennen aan de volgende signalen: Veel spellingsfouten.Wel goed mondeling taalgebruik, maar schriftelijk wel problemen.Negatief beïnvloede prestaties (verveling, faalangst, enz.)
“Dyslexie is een specifieke leerstoornis die zich kenmerkt door een hardnekkig probleem in het aanleren van accuraat en vlot lezen en/of spellen op woordniveau, dat niet het gevolg is van omgevingsfactoren en/of een lichamelijke, neurologische of algemene verstandelijke beperking.”
Er is niet één oorzaak van dyslexie en dyscalculie. Het wordt veroorzaakt door een combinatie van meerdere dingen.Een heel belangrijke oorzaak zit in je genen (erfelijkheid). Als een van de ouders of beide ouders dyslexie hebben, dan is de kans veel groter dat een kind ermee geboren wordt.
Dyslectici maken meer spelfouten dan leeftijdsgenoten: 'luisterfouten', (bijv.verspeken in plaats van verspreken), 'onthoudfouten' (bijv.ou-au of ei-ij) of regelgebaseerde fouten (bijv.dt-fouten).
Soms lijkt het alsof een erfelijke ziekte een generatie overslaat. Maar erfelijke ziektes erf je via genen. En genen kunnen geen generatie overslaan. Genen kun je alleen erven via je ouders.
Het eerste waar u rekening mee moet houden bij het diagnosticeren van dyslexie is de familiegeschiedenis van een persoon. De stoornis wordt genetisch doorgegeven, wat betekent dat iemand meer kans heeft om het te hebben als zijn of haar ouders of grootouders het hadden. Het is belangrijk om op te merken dat dyslexie generaties kan overslaan .
Omdat dyslexie meestal erfelijk is , betekent dit dat een of beide ouders vergelijkbare schoolproblemen kunnen hebben gehad. Of ouders nu dyslexie hebben gehad of niet, ze ontkennen misschien het bestaan van dyslexie en geloven dat als hun kind gewoon doorzet, hij of zij kan slagen.
Hierbij wordt, voor de diagnose dyslexie, de ondergrens van een totaal IQ van 70 gehanteerd. Onder deze grens kunnen we niet meer van dyslexie spreken, maar kunnen de achterstanden op leergebied verklaard worden door de lage verstandelijke vermogens.
In beide gevallen zijn er problemen met het taalsysteem. Bij autisme gaat het meer om het niet begrijpen van sociale signalen, wat resulteert in ongemakkelijke reacties, terwijl het bij dyslexie meer een worsteling is om woorden, hun klanken en betekenissen te decoderen en samen te voegen. Autisme kan in ernst variëren.
Bij dyslexie gaat het vaak om beelddenken of conceptueel denken: denken via plaatjes, beelden of filmpjes in je hoofd die soms razendsnel leiden tot een idee, een conclusie, een ontwerp. Oplossingen vóór je zien, terwijl anderen nog over het probleem praten.
In een groot Fins gezin wordt een mutatie in een gen op chromosoom 15 (DYX1C1 genoemd, omdat dit het eerste dyslexiegen was dat werd ontdekt) zeker in verband gebracht met hun dyslectische problemen.
Je kunt op basis van de uitslag op een IQ-test zien of bij ie- mand sprake is van dyslexie. Het klopt dat mensen met dyslexie op sommige taken bij een IQ-test als groep minder goed presteren. Dit geldt vooral voor taken die ook een beroep doen op klankverwerking, zoals cij- ferreeksen en substitutie.
Verworven dyslexie is vaak het gevolg van een hersenbeschadiging. Dit kan onder meer optreden door: Een hersenbeschadiging door een ongeval. Een infectie die de hersenen aantast, zoals een hersenvliesontsteking.