De eerste verdeling die we maken kent 3 verschillende soorten werkwoorden: de persoonsvorm; het voltooid deelwoord; de infinitief of hele werkwoord.
Een werkwoordsvorm is een manier waarop een werkwoord wordt gevormd of aangepast om te passen bij de context die spreekt over een actie die op een specifiek moment wordt uitgevoerd. De vijf werkwoordsvormen in het Engels zijn wortelwerkwoord, derde persoon enkelvoud tegenwoordige vorm van werkwoord, tegenwoordig deelwoord, eenvoudig verleden en voltooid deelwoord.
Hoofdwerkwoorden en hulpwerkwoorden
Als in een zin meer dan één werkwoord staat, is een van die werkwoorden het hoofdwerkwoord. De andere werkwoorden zijn hulpwerkwoorden. Het hoofdwerkwoord heeft de vorm van een voltooid deelwoord of het hele werkwoord, ook wel de infinitief genoemd.
Er worden drie hoofdgroepen onderscheiden: zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden. Een zelfstandig werkwoord is een werkwoord dat op zichzelf – 'zelfstandig' – de betekeniskern van een werkwoordelijk gezegde vormt.
Werkwoorden zijn de belangrijkste onderdelen van een zin. Er bestaan drie werkwoordsvormen: de persoonsvorm (pv), het infinitief (inf) en het voltooid deelwoord (vdw).
Maak de zin vragend (ja/nee-vraag) -> de persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan. Probeer de zin in een andere tijd te zetten -> het woord dat nu verandert, is de persoonsvorm. Zet het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud -> het werkwoord dat mee verandert, is de persoonsvorm.
De 3e vorm van het werkwoord is de verleden tijd en wordt gebruikt als verleden onbepaalde tijd. Het heeft geen hulpwerkwoord nodig om het als zodanig te ondersteunen. alle 8 tijden in passieve vorm.
Voordat u begint met de lessen over werkwoordstijden, is het uiterst belangrijk om te begrijpen dat NIET alle Engelse werkwoorden hetzelfde zijn. Engelse werkwoorden worden verdeeld in drie groepen : normale werkwoorden, niet-continue werkwoorden en gemengde werkwoorden.
Er bestaan 3 tijden waarin je werkwoorden kunt vervoegen: verleden, tegenwoordige en toekomende tijden. Daarnaast kunnen deze tijden 2 extra dimensies krijgen: de voltooide en onvoltooide tijd. Dit maakt in totaal 6 werkwoordstijden die we hieronder gaan vervoegen.
Simpel gezegd, de werkwoorddefinitie voor klas 7 stelt dat het een woord is dat een actie, gevoel of bestaan uitdrukt . Het vertelt ons wat het onderwerp doet. Het doel van werkwoorden is om de toestand en kwaliteit van het zelfstandig naamwoord aan te duiden, bezit uit te drukken en actie af te beelden.
b. Werkwoorden met een sterke vervoeging die archaïsch, verouderd of zeer formeel overkomt: lachen, dunken.
Werkwoorden kun je vervoegen.Dat betekent dat je ze in verschillende vormen kunt gebruiken. Welke vorm je gebruikt, hangt af van de persoon die de handeling uitvoert en van de tijd waarin de zin staat. Je ziet dus dat werkwoorden in verschillende vormen voor kunnen komen.
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden waarvan de klinker in de verleden tijd verandert. Bijvoorbeeld: ik loop (tt) – ik liep (vt), ik eet (tt) – ik at (vt), ik vind (tt) - ik vond (vt).
De correcte vervoeging is je/jij wordt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging word je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
Concluderend zijn er 8 soorten werkwoorden: actiewerkwoorden, koppelwerkwoorden, hulpwerkwoorden, modale werkwoorden, onvolledige werkwoorden, eindige werkwoorden, oneindige werkwoorden en niet-eindige werkwoorden. Elk type werkwoord dient een ander doel in een zin.
(grammatica) een vervoegingsvorm van een werkwoord. De woorden ga, gaat, ging en gegaan zijn voorbeelden van een werkwoordsvorm.
Moeten zinnen altijd een onderwerp en een werkwoord hebben? Nee, dat is niet altijd nodig. Een aansporing, oproep of bevel heeft bijvoorbeeld geen zinsonderwerp: 'Kijk maar! ' Andere zinnen zonder onderwerp of zonder werkwoorden heten onvolledige of elliptische zinnen.