Een kwart, 1/4, is dus hetzelfde als 25%. Een tiende deel, 1/10, is 10%, en 3/10 is dus 30%.
10% = 10 : 100 = 0,1. 0,1 = 1 : 10 = 1/10. 1/10 deel = 1 : 10 x 100% = 10%
Of je maakt gebruik van een cirkel. Het geheel is 100%. Daar moet je het 1 7 deel van nemen. 100 % : 7 = 14 2 7 %.
Deze breukenkaart laat overzichtelijk zien wat een achtste is. Een hele is verdeeld in acht gelijke stukken, oftewel: 1 : 8 =. Daar hoort het kommagetal 0,125 en het percentage 12,5% bij.
1% = 1/100 = 1 : 100 = 0,01.
Van breuk naar procenten
Dus: 1/5 deel = 1/5 × 100 % = 100/5 % = 20 %
Een bijkomend aspect van gelijknamig maken is ook dat soms verschillende breuken dezelfde waarde hebben: 2/3 = 8/12. Omgekeerd betekent dit dat je soms breuken met grote getallen kun "vereenvoudigen": 8/12 = 4/6 = 2/3.
Kijk welk gegeven (het aantal óf de procenten) je het makkelijkst kunt delen of vermenigvuldigen om te komen tot een antwoord op de vraag. 10 euro is 100%, 1 euro is 10%, dus 9 euro is 90%. Breng het geheel naar 100. In de verhoudingstabel schrijf je de gegevens als volgt op: 9 van de 10 = 90 van de 100 = 90/100 = 90%.
1/7 deel is dus 80. Voor de som moeten we weten hoeveel 6/7 deel van 560 is. Dat is dan 6 x 80. 6/7 deel van 560 is dus 480.
Dit schaalmodel is gemaakt met schaal 1 : 10, want 1 cm in het kleine model komt overeen met 10 cm in de grote kubus. De schaal slaat dus niet op de inhoud van de kubus, want de inhoud van de grote kubus is 1000 keer zo groot als de inhoud van de kleine kubus.
Om het verbruik uit te rekenen kijk je door hoeveel je 30 liter moet delen om op 1 liter uit te komen (30 : 30 = 1). Deel vervolgens het aantal kilometers door hetzelfde getal: 480 : 30 = 16. De auto verbruikt dus 1 op 16.
De meest gebruikte schaal is 1:50, dit betekent dat elke centimeter op papier in het echt 50 centimeter is. Zo wordt een muur van 4 meter in het echt, dus 8 cm op papier.
Omdat 8 is 80% van 10. Alle appels waren 100%, nu hebben we er nog 80%, dus zijn het aantal appels met 20% gedaald (want 100 - 80 = 20 ).
Een kwart, 1/4, is dus hetzelfde als 25%. Een tiende deel, 1/10, is 10%, en 3/10 is dus 30%.
Dit maakt 20. Je kind heeft dan uitgerekend hoeveel procent 1/5 deel van 100 is. Omdat het hier om 4/5 deel gaat, moet je kind de uitkomst met de teller (4) vermenigvuldigen. De breuk 4/5 staat dus gelijk aan 80%.
Wanneer iets 1/3 deel is van iets anders, kan je de breuk omzetten naar een kommagetal: 1/3 = 0,33... Dit wil dan zeggen dat het ongeveer 33 % zal zijn.
Een percentage van een getal berekenen is heel eenvoudig. Je rekent eerst 1 procent uit van het getal. Je doet dit door het getal te delen door 100.Vervolgens vermenigvuldig je de uitkomst met het percentage.
Het kind kan met eenvoudige getallen de 1%-regel toepassen en kan uitleggen dat 1% van een hoeveelheid of getal kan worden berekend door te delen door 100 of te vermenigvuldigen met 0,01. Bijvoorbeeld: 3% van €120,-. Eerst doe ik €120 : 100 = € 1,20 en dan €1,20 x 3 = €3,60.
[1/1000] deel, dus [1/10] procent, wordt ook wel promille genoemd. Het symbool voor promille is ‰ .