Een zin heeft altijd maar één persoonsvorm, tenzij het een samengestelde zin is. Samengestelde zinnen kunnen twee persoonsvormen bevatten. Bij redekundig ontleden is het belangrijk dat je kind eerst op zoek gaat naar de persoonsvorm. Zonder dit zinsdeel is het namelijk lastig om de andere zinsdelen te benoemen.
Er kunnen meerdere persoonsvormen in een zin staan, je hebt dan te maken met een samengestelde zin met twee hoofdzinnen. Onze taal kent ook scheidbaar samengestelde werkwoorden. De persoonsvorm kan in dit geval gescheiden in de zin voorkomen.
De persoonsvorm komt op de eerste plaats van de zin te staan. Er is altijd maar één persoonsvorm in een gewone zin (zonder bijzinnen). Om de persoonsvorm te vinden, zijn er drie mogelijkheden: de zin is niet vragend.
Een samengestelde zin is een zin met 2 of meer persoonsvormen. Vaak staat tussen de 2 delen een komma of een voegwoord (allebei kan ook), maar dat hoeft niet. Een samengestelde zin heeft dus ook twee gezegdes. Een gezegde bevat namelijk alleen de werkwoorden die bij elkaar horen.
Een zin met minimaal twee persoonsvormen noemen we een samengestelde zin. Een samengestelde zin kan bestaan uit een hoofdzin / meerdere hoofdzinnen en/of een bijzin / meerdere bijzinnen bijzinnen.
Een enkelvoudige zin bestaat uit één hoofdzin, en heeft maar één persoonsvorm, bijvoorbeeld: 'Lisa kijkt naar het journaal.
Een samengestelde zin noem je ook wel een meervoudige zin genoemd omdat er meer dan één persoonsvorm in zit. Een zin met één persoonsvorm noem je een enkelvoudige zin. Samengestelde zinnen kunnen bestaan uit meerdere hoofdzinnen of een combinatie van hoofdzinnen en bijzinnen.
Als je mensen aanspreekt, gebruik je de tweede persoon.Als iemand over andere mensen, dieren of dingen spreekt, gebeurt dat in de derde persoon. het getal: enkelvoud (één mens of zaak) of meervoud (meer exemplaren) het geslacht: mannelijk, vrouwelijk of onzijdig.
Zinnen zonder persoonsvorm of onderwerp worden soms gebruikt om een tekst dynamischer te maken. In wervende teksten bijvoorbeeld wordt dat weleens gedaan, als bewuste stijlkeuze. Bijvoorbeeld: Natuur is belangrijk.
Stap 3: alles voor de persoonsvorm is 1 zinsdeel
Alles wat vóór de persoonsvorm staat, is namelijk ook een zinsdeel. In de vorige voorbeeldzin staat er maar 1 woord voor de persoonsvorm: 'Jill'. Maar soms staan er voor de persoonsvorm een heleboel woorden! Toch vormen die samen altijd maar 1 zinsdeel.
Er is één uitzonderingsregel in de tegenwoordige tijd: Als er (in een vraagzin) 'je' of 'jij' achter de persoonsvorm staat, schrijf je altijd de ik-vorm. Maar deze regel geldt alleen als je de 'je' kunt vervangen door 'jij'.
Een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm. De vier bovenstaande zinnen bij opdracht 1 zijn dus enkelvoudige zinnen. Nog wat voorbeelden.
Tussen twee verschillende persoonsvormen, een van de bijzin en een van de hoofdzin, hoort bijna altijd een komma, behalve in erg korte zinnen (zeven of minder woorden).
De infinitief (of: onbepaalde wijs) is een vormcategorie van het werkwoord. De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord' genoemd en het is in deze 'standaardvorm' dat werkwoorden in woordenboeken zijn opgenomen. De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd en wijs betreft.
Je bepaalt de stam van een werkwoord door -en van het hele werkwoord af te halen. In veel gevallen is de ik-vorm gelijk aan de stam, maar niet altijd. Ga daarom nooit uit van de ik-vorm.
Een zin waar één persoonsvorm in staat, is altijd een hoofdzin. Een hoofdzin kan namelijk een zelfstandige zin zijn, terwijl een bijzin altijd een afhankelijke zin is. Een bijzin kan dus nooit op zichzelf staan (vandaar de naam bijzin).
Als een samengestelde zin uit een hoofdzin en een bijzin bestaat, dan is er sprake van onderschikking. Je ontleedt alleen de hoofdzin; de bijzin benoem je als zinsdeel van de hoofdzin. Een bijzin kun je vervangen door één woord.
De persoonsvorm is altijd een werkwoord, dus iets dat je kan doen, bijvoorbeeld: eten, rennen, leren, chatten. Er zijn twee strategieën om de persoonsvorm te vinden. De eerste manier is om de zin vragend te maken. Als je een zin vragend maakt dan komt de persoonsvorm vooraan te staan.
Bij de meeste werkwoorden bestaat de derde persoon enkelvoud van de tegenwoordige tijd uit de stam + de uitgang -t. Uitzonderingen daarop zijn de onregelmatige werkwoorden kunnen, zullen, mogen en willen.
de vervoegde vorm van een werkwoord in een zin. Deze vorm wordt gekenmerkt door een persoon (eerste, tweede, derde), een getal (enkelvoud of meervoud) en een tijd (bijvoorbeeld tegenwoordige of verleden tijd). Voorbeeld: zit of zat in Jeroen zit/zat aan de computer.
Een persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat kan veranderen van tijd.
Enkelvoudige zinnen en samengestelde zinnen. Enkelvoudige zinnen bevatten één onderwerp en gezegde. Samengestelde zinnen bevatten twee of meer onderwerpen en gezegdes.
Samengestelde zin met meerdere hoofdzinnen
Sommige zinnen zijn samengestelde zinnen die bestaan uit meerdere hoofdzinnen. In dit geval staan er meerdere onderwerpen in de zin, namelijk één in iedere hoofdzin: Ik ga hardlopen en hij gaat fietsen. Wie gaat hardlopen en wie gaat fietsen?