Een impuls wordt veroorzaakt door depolarisatie van het membraan van de zenuwcel. Bij een depolarisatie is de lading binnen en buiten de cel veranderd. Een gedepolariseerd stukje membraan heeft binnen een positieve lading ten opzichte van de buitenkant van het celmembraan.
Een impuls ontstaat in een geprikkelde zintuigcel en wordt door de zenuwen naar je hersenen geleid. Daar worden de impulsen verwerkt en word je je bewust van de prikkel.
Impulsoverdracht. In de cel zijn neurotransmitters opgeslagen in kleine synaptische blaasjes. Ze worden zodra er een zenuwimpuls komt heel snel uit de cel vrijgemaakt door middel van exocytose, en diffunderen dan over de synaps om aan de receptoren die aan de buitenkant van de ontvangende cel te vinden zijn te binden.
Impulsen gaat op twee manieren door het zenuwstelsel: via elektrische signalen verplaatst een impuls zich binnen één cel, bijvoorbeeld vanuit een zintuig door een sensorisch neuron richting het ruggenmerg. De overdracht van het ene neuron naar het andere verloopt via een chemisch signaal, door neurotransmitters.
Vanuit de hersenen (centraal zenuwstelsel) geven motorische zenuwcellen via het ruggenmerg prikkels (impulsen) af naar spieren en klieren. Ze geven bijvoorbeeld de opdracht om bepaalde spieren samen te trekken, soms bijvoorbeeld bewust (als je je ogen sluit) en meestal onbewust (als je knippert met je ogen).
Door middel van elektrochemische processen vindt impulsgeleiding door neuronen plaats. Dit is een soort elektrische impuls die zich via het membraan van het axon van een neuron richting de dendriet van een ander neuron verplaatst. Het membraan is de buitenste laag van een axon.
Als een prikkel sterker is dan de drempelwaarde, zetten zintuigcellen de prikkel om in een elektrisch signaal (impuls). Deze impulsen worden doorgegeven aan zenuwcellen, die samen zenuwen vormen. Via zenuwen worden impulsen naar het brein begeleid, waar de prikkels vervolgens verwerkt worden.
In de hersenen zitten heel veel zenuwcellen, oftewel neuronen. Deze cellen communiceren met elkaar via synapsen, waar het ene neuron met het andere neuron berichtjes kan uitwisselen en prikkels kan doorgeven. Deze berichtjes worden overgedragen met bericht stofjes die neurotransmitters genoemd worden.
Er zijn gevoelszenuwcellen, schakelcellen en bewegingszenuwcellen. Gevoelszenuwcellen vervoeren impulsen van een zintuigcel naar het centraal zenuwstelsel. Schakelcellen zorgen ervoor dat de impuls wordt overgedragen op andere zenuwcellen.
Een axon, Oudgrieks: ἄξων, áxōn, as of zenuwvezel is een uitloper van een zenuwcel die elektrische impulsen geleidt.
De zintuigcellen vangen prikkels uit de omgeving op. Als dat gebeurt, sturen de zintuigcellen een signaal naar de hersenen. Zo'n signaal geeft informatie aan de hersenen. We noemen dit een impuls.
Elke zenuwcel heeft een bepaalde elektrische lading die afgevuurd wordt als er een specifieke grens bereikt is. Daarbij komen de neurotransmitters vrij. Neurotransmitters worden in de uiteinden (synaps) van een zenuwcel gemaakt en richting het celmembraan van de celuitloper, het axon vervoerd.
Impulsgeleiding vindt plaats binnen een zenuwcel, langs het axon.Impulsoverdracht vindt plaats van de ene zenuwcel naar de andere, via de synaps.
Impuls (psychologie): een plotselinge ingeving of gedachte. Impuls (regeltechniek): een niet permanente elektrische stroom of een ander elektrisch signaal (ook puls genoemd) Impuls (natuurkunde): een grootheid die de hoeveelheid van beweging voorstelt.
Impulsen van prikkels gaan allemaal naar de hersenen toe waar ze verwerkt worden. Je hersenen bepalen dan wat je gaat doen. Als je bijvoorbeeld het water onder de douche te warm vindt, neemt je lichaam die warmte waar.Dan wordt die waarneming omgezet naar een impuls en gaat die impuls naar je hersenen.
In de zintuigcellen ontstaan onder invloed van prikkels uit het milieu impulsen. Impulsen zijn een soort van elektrische stroompjes. Deze impulsen worden via gevoelszenuwen vanaf het zintuigcel naar de hersenen gevoerd.
Als het pijnsignaal de hersenen bereikt, gaat deze naar de thalamus. Deze stuurt het signaal weer door naar verschillende hersenengebieden voor verwerking. Deze gebieden zoeken uit waar de pijn vandaan komt en vergelijkt deze met andere soorten pijn die ze al kennen.
Een zenuwcel bestaat uit een cellichaam waaraan korte en langere draden zitten.Deze draden heten uitlopers of zenuwvezels.Een bundel van een groot aantal uitlopers vormt samen een zenuw. Je kunt een zenuw vergelijken met een antenne: hij vangt boodschappen op en geeft ze weer door.
Het perifere zenuwstelsel bestaat uit zenuwen. Zenuwen zijn bundels van zenuwuitlopers van zenuwcellen. Een synoniem voor zenuwcel is neuron. Een neuron bestaat uit een celkern met uitlopers die met synaptische eindknopjes contact maakt met andere zenuwcellen.
Een zenuwcel heeft een cellichaam of soma, en een aantal lange dunne uitlopers. Globaal genomen zijn er twee soorten uitlopers: axonen en dendrieten. Axonen geleiden van de zenuwcel af, dendrieten er (meestal) naartoe.
De neuronen zijn opgebouwd uit een cellichaam met kern en twee soorten uitlopers, namelijk (meestal) meerdere dendrieten en één axon.
Sommige axonen hebben een myelineschede, wat als een isolator werkt: impulsen kunnen hierdoor alleen in één richting stromen ook zitten er maar aan één kant neurotransmitters waardoor de impuls maar één kant op kan.
De hersenzenuwen staan in verbinding met de hersenen en de hersenstam en doorboren op verschillende plaatsen de schedel. De ruggenmerg- zenuwen gaan uit van het ruggenmerg en verlaten het wervelkanaal tussen de wervelbogen door.
Sensorische informatieverwerking wordt ook wel prikkelverwerking genoemd. Bij sensorische informatieverwerking worden prikkels die je via je lichaam binnen krijgt verwerkt in je hersenen. Deze prikkels komen binnen via je zintuigen. Prikkels van buiten je lichaam komen binnen via geur, smaak, tast, je ogen en oren.