Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.
De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip. Andere werkwoorden krijgen -de. Met dit ezelsbruggetje kun je bijvoorbeeld controleren dat de verleden tijden hij veegde en hij haalde met -de juist zijn.
Voltooid deelwoord = stam + d/t
Die bestaat uit een vorm van het hulpwerkwoord “zijn” of “hebben” en een voltooid deelwoord. De werkwoorden waarvan de werkwoordstam op een letter uit 't kofschip eindigt, krijgen een “t” erachter. Werkwoorden waarvan de stam niet op een letter uit 't kofschip eindigt, krijgen een “d”.
Let dus op de medeklinkers uit het woord 't kofschip! Eindigt de stam op de medeklinkers: t, f, k, s, ch of p, dan krijgt het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een -t.
In 't ex-kofschip zitten namelijk alle medeklinkers die we nodig hebben om te weten of we een -d of een -t moeten schrijven aan het eind van het werkwoordsvorm. In 't kofschip ontbreekt nog de x. De klinkers van 't ex-kofschip tellen niet mee.
– voltooid/voltooit: 'ik voltooide' is met een 'd', dus 'voltooid' eindigt ook op een 'd'. – geleefd/geleeft: 'ik leefde' is met een 'd', dus 'geleefd' eindigt ook op een 'd'.
Let goed op, want reizen is een zwak werkwoord. We zien hier in het hele werkwoord dat het met een z wordt geschreven maar in ons voorbeeld schrijf je het met een s, dus dan krijgen we gereisd met een d.
In de zin 'Morgen wordt je salaris gestort' is je de niet-nadrukkelijke vorm van jouw. Er staat dus eigenlijk: 'Morgen wordt jouw salaris gestort. ' Het onderwerp van deze zin is je/jouw salaris.Daarom komt er een t achter de stam word.
Sterke en zwakke werkwoorden
Er is sprake van een sterk werkwoord als het werkwoord in de verleden tijd een andere klank krijgt dan in de tegenwoordige tijd en als het voltooid deelwoord eindigt op -en. De klank van zwakke werkwoorden verandert niet als je ze in de verleden tijd zet.
Als de verledentijdsvorm op -te(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -t. Om te achterhalen of u wel degelijk met een voltooid deelwoord te maken hebt, kunt u het werkwoord vervangen door een werkwoord dat in het voltooid deelwoord ge- toegevoegd krijgt en niet al ge- heeft in de infinitief, zoals zeggen.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
'Voor hetzelfde geld regent het morgen. ' In dit soort zinnen is geld zonder -t: het is geen vorm van het werkwoord gelden, maar het (figuurlijk gebruikte) zelfstandig naamwoord geld. In bijvoorbeeld 'Voor andere dagen geldt hetzelfde' is geldt wél een werkwoordsvorm; dan komt er dus een -t achter.
Het werkwoord verhuizen wordt als volgt vervoegd: ik verhuis, jij verhuist, wij verhuizen, jij verhuisde, wij verhuisden, wij zijn verhuisd. De stam (het hele werkwoord min -en) van verhuizen is verhuiz. Bij werkwoorden waarvan de stam op een z eindigt, verschijnt in de verleden tijd een d: verhuisde.
Dubbel-d of dubbel-t? Je schrijft de verleden tijd dus door de(n) of te(n) achter de ik-vorm van het werkwoord te zetten. Bij werkwoorden waarvan de ik-vorm op een d of t eindigt, krijg je dus dubbel-d of dubbel-t: ik antwoord – ik antwoordde – wij antwoordden; ik sport – ik sportte – wij sportten.
't Kofschip (met als varianten 't fokschaap en recentelijk in NT2-onderwijs soft ketchup) is een ezelsbruggetje om te bepalen hoe de onvoltooid verleden tijd en het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden volgens de Nederlandse spelling geschreven moeten worden.
Voor de verleden tijd van varen wordt soms ook wel vaarde gebruikt, maar die vorm wordt niet als standaardtaal beschouwd. Ook bij werkwoorden als afvaren, bevaren, blindvaren, rondvaren, uitvaren en welvaren is voer de vorm voor de verleden tijd.
b. Werkwoorden met een sterke vervoeging die archaïsch, verouderd of zeer formeel overkomt: lachen, dunken.
Hoe werkt het kofschip? Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t.
Wat is juist: ik word of ik wordt, en word ik of wordt ik? Ik word en word ik zijn allebei zonder t. Als je de ik-vorm van een werkwoord vormt in de tegenwoordige tijd, voeg je geen t toe aan de stam. Het maakt niet uit of het onderwerp ik vóór of achter het werkwoord (de persoonsvorm) staat.
Als de laatste letter van de stam van het werkwoord voorkomt in “'t exkofschip“, zoals bij de stam van het werkwoord werken (werk), dan eindigt het voltooid deelwoord op een –t: gewerkt.
Zwakke werkwoorden worden in de verleden tijd vervoegd met -de of -te. Maar hoe weet je nu welke uitgang je moet gebruiken? Daarvoor is een ezelsbruggetje bedacht: 't kofschip. Bij het vervoegen van zwakke werkwoorden let je op de medeklinkers uit het woord 't kofschip, dus de t, f, k, s, ch en p.
Sterke werkwoorden worden ook wel 'onregelmatige werkwoorden' genoemd, al zijn er in Nederlands maar een paar écht onregelmatige werkwoorden (zie hieronder). Sommige werkwoorden zijn 'half onregelmatig': ze hebben gedeeltelijk een zwakke en gedeeltelijk een sterke vervoeging:bakken - bakte - gebakken.