Baby's met autisme spelen bijvoorbeeld vooral met één speeltje of doen steeds hetzelfde. Voorbeelden van repetitieve bewegingen zijn het fladderen met de handen bij emoties, of het kenmerkende heen en weer schommelen, wat je waarschijnlijk kent uit films. Doorgaans leidt dit alles tot problemen in het dagelijks leven.
Veel kinderen krijgen pas op de leeftijd van 4 of 5 jaar of soms nog later de diagnose 'autisme'. Bijvoorbeeld als ze problemen krijgen op school. Dat is zonde, want vaak zijn de eerste signalen al zichtbaar als een kind rond de 18 maanden is.
Persisterende vuistjes, weinig variatie in het bewegingspatroon, een te lage spierspanning: allemaal zaken die kunnen duiden op een afwijkende motorische ontwikkeling. Zo zijn er nog veel meer signalen om aan de bel te trekken. Kinderen maken na hun geboorte in hoog tempo stappen in hun motorische ontwikkeling.
Kinderen met autisme spelen niet zoals andere kinderen. Om met andere kinderen te kunnen spelen, moet een kind kunnen communiceren en sociaal gedrag kunnen begrijpen. Het moet ook verbeelding hebben om de werkelijkheid na te spelen. Gewone kinderen zijn in de ogen van kinderen met autisme vaak onvoorspelbaar.
Overgevoeligheid of juist helemaal niet gevoelig voor pijn, warmte en kou en geluiden. Afwijkende motoriek. Houterig bewegen, veel met de handen zwaaien (praten met de handen). Overmatige gerichtheid op een onderwerp en weinig tot geen belangstelling hebben voor andere onderwerpen.
Fladderen: uw kindje maakt onrustige of fladderende bewegingen. Meestal komt dit door een te laag bloedsuikergehalte in het bloed. Soms zie je heftigere trillingen van armen of benen of smakken.
Overeenkomsten lichte vorm van autisme herkennen
Problemen in de sociale interactie in hun privéleven of werkomgeving. Meer moeite met plotselinge veranderingen. Moeilijk los kunnen laten, scherpe focus en oog voor details. Chaos in het hoofd bij drukte, onrust of veel prikkels.
Geen interesse hebben in communiceren
Communicatie komt bij kinderen met autisme doorgaans niet spontaan tot stand, maar moet continue worden gestimuleerd. Ze praten rond hun derde levensjaar nog erg weinig of niet.
Afnemend oogcontact
Onderzoekers hebben ontdekt dat baby's die autismespectrumstoornis (ASS) ontwikkelen, rond de leeftijd van 2 maanden minder oogcontact maken. De afname in oogcontact kan een vroege indicator van autisme zijn.
Wanneer uw baby u nog helemaal niet wil aankijken, heeft het al genoeg aan het verwerken van indrukken die het opdoet met oppakken, voeden en knuffelen. Vervolgens komt dan het moment dat uw baby u toch wil aankijken, al is het maar eventjes. Deze momenten komen steeds vaker; het worden 'ogenspelletjes'.
Als je merkt dat je kind je weinig aankijkt, niet graag knuffelt, laat begint met praten, weinig interesse toont in anderen en weinig behoefte heeft om dingen te delen of samen te doen, kan dit wijzen op autisme. Ook kan je kind gevoeliger of juist minder gevoelig zijn voor prikkels zoals licht, geluid of pijn.
Het komt vaak voor dat sommige kinderen met autismespectrumstoornis (ASS) zeer beperkte speelvaardigheden hebben. Dit kan betekenen dat een kind met slechts een paar speeltjes speelt, op een repetitieve manier speelt of niet met speeltjes speelt zoals de meeste kinderen doen.
Veel kinderen met autisme fladderen of springen heel opvallend. Of ze roepen woorden of maken piepende geluiden. Je zou denken dat ze er gelukkig van worden maar in tegendeel het is een uiting van stress/spanningen of overprikkeling of onderprikkeling.
Hoe weet je zeker of je autisme hebt? Maak een afspraak met je huisarts als je denkt dat je misschien autisme hebt. Tijdens de afspraak kun je vertellen wat je merkt of waar je last van hebt. De huisarts stelt jou ook vragen.
Kinderen krijgen de diagnose autisme gemiddeld als ze vijf jaar oud zijn. Dat moet eerder kunnen, dacht Maarten van 't Hof, die ook onlangs promoveerde op dit onderwerp. Van 't Hof onderzocht hoe jeugdartsen vroege signalen van autisme eerder in beeld kunnen krijgen.
Erfelijk. Naar schattig is autisme voor 80% erfelijk bepaald. Het heeft dus te maken met je genen, waarbij eigenschappen van je ouders aan jou kunnen worden doorgegeven. Als (een van) je ouders of iemand uit je familie autisme heeft, is de kans groter dat jij ook autisme hebt.
Stress bij zwangeren hangt samen met het ontwikkelen van autisme kenmerken bij hun kind. Moeders die afkomstig zijn van landen buiten Europa en tijdens hun zwangerschap stress ervaren door bijvoorbeeld discriminatie en eigen mentale problemen, hebben meer kans dat hun kinderen autismekenmerken ontwikkelen.
Soms zijn er signalen die bij baby's kunnen wijzen op motorische problemen, bijvoorbeeld het uitblijven van de ontwikkelingsmijlpalen, zoals gaan rollen, gaan zitten, staan of lopen, eenzijdig bewegen, weinig kracht, overstrekken, een voorkeurshouding, een lage spierspanning etc.
Kinderen leren hun emoties ook te herkennen door de reacties van andere mensen. (Ik zie dat je huilt, je hoeft niet verdrietig te zijn, het komt allemaal goed.) Kinderen met autisme zijn minder goed in staat om emoties bij andere mensen te herkennen. Daarnaast laten ze zelf weinig emoties zien.
In het kort. Je kunt de baby in je buik laten onderzoeken met een bloedtest (de NIPT) en een echo. Deze onderzoeken laten zien of de kans groter is dat je baby downsyndroom, een open rug of een andere afwijking heeft.