In een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp altijd naast elkaar.In een bijzin staan de persoonsvorm en het onderwerp meestal niet naast elkaar. We laten je deze verschillen weer zien met een voorbeeld. Terwijl ze huiswerk maakte, draaide Lieke haar favoriete liedje.
Je kind kan een hoofdzin en bijzin van elkaar onderscheiden door naar de plaats van de persoonsvorm te kijken. In een hoofdzin staat deze namelijk altijd (bijna) vooraan, terwijl hij in een bijzin meestal verder naar achteren staat. Voorbeeld: Sanne plukt appels van een boom, omdat ze een appeltaart wil bakken.
Een algemeen kenmerk van bijzinnen is dat ze een woordvolgorde hebben waarbij de persoonsvorm achteraan staat. Als zinsdeel kunnen bijzinnen functies vervullen als onderwerp (1), lijdend voorwerp (2) enzovoort: (1) Dat hij niet is komen opdagen, verbaast me niet. (2) Ik heb gehoord dat hij weer terug is.
Samengestelde zinnen zijn zinnen met meer dan één persoonsvorm. Een samengestelde zin noem je ook wel een meervoudige zin genoemd omdat er meer dan één persoonsvorm in zit. Een zin met één persoonsvorm noem je een enkelvoudige zin.
In een hoofdzin staat de persoonsvorm helemaal vooraan of direct na het eerste zinsdeel. In een bijzin staat de persoonsvorm niet vooraan, maar juist achteraan (helemaal achteraan of als een van de laatste woorden).
Bijzinnen en hun typen
Er zijn drie soorten bijzinnen: zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en bijwoord . Elk volgt dezelfde schrijfmechanismen van de bijzin, maar ze fungeren allemaal als een ander woordsoort, hetzij als zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord.
Het woord omdat leidt een bijzin in. Een bijzin is niet zelfstandig, maar hoort bij de hoofdzin. Een omdat-bijzin kan daarom vaak van plaats wisselen: Omdat hij nieuwe mensen wil ontmoeten, gaat hij naar het feest.
Er is nog een verschil tussen hoofdzinnen en bijzinnen. In een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp altijd naast elkaar. In een bijzin staan de persoonsvorm en het onderwerp meestal niet naast elkaar.
Zinnen bestaan in drie hoofdtypen: eenvoudig, samengesteld en complex. Eenvoudige zinnen bevatten één onafhankelijke clausule. Samengestelde zinnen bevatten ook alleen onafhankelijke clausules - twee of meer. Complexe zinnen hebben zowel een onafhankelijke als een of meer afhankelijke clausules.
Een samengestelde zin is een zin met 2 of meer persoonsvormen. Vaak staat tussen de 2 delen een komma of een voegwoord (allebei kan ook), maar dat hoeft niet. Een samengestelde zin heeft dus ook twee gezegdes. Een gezegde bevat namelijk alleen de werkwoorden die bij elkaar horen.
De hoofdzin (of: zelfstandige zin) is een zin die niet als zinsdeel of zinsdeelstuk fungeert in een grotere zin. Een kenmerk van hoofdzinnen is dat de persoonsvorm doorgaans op de tweede, soms op de eerste zinsplaats staat.
Het belangrijkste wat over het onderwerp wordt geschreven is de hoofdgedachte van de tekst. De hoofdgedachte geeft antwoord op de vraag: 'Wat is het onderwerp en wat wordt er over het onderwerp gezegd? '. Vaak kan de hoofdgedachte in één zin worden weergeven.
In essentie is een subordinate clause een groep woorden die een onderwerp en een werkwoord bevat, maar zelf geen complete gedachte vormt. Daarom wordt het een dependant clause genoemd: het is afhankelijk van een independent clause om zinvol te zijn.
Een bijzin of deelzin is in de redekundige ontleding een zin die deel uitmaakt van een samengestelde zin, maar die niet de hoofdzin is. Een bijzin kan soms zelf weer worden opgedeeld in nog kleinere bijzinnen en wordt vaak maar niet altijd ingeleid door een voegwoord.
Er is altijd een vervoegd werkwoord, ook in de bijzin zin. Andere werkwoorden zijn in volledige vorm (infinitief).
Je vindt een bijvoeglijke bijzin na een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord. De bijvoeglijke bijzin is altijd deel van een zinsdeel dus geen op zichzelfstaand zinsdeel. Een bijvoeglijke bijzin wordt ook relatieve bijzin of betrekkelijke bijzin genoemd.
Eenvoudige zinnen hebben één onafhankelijke clausule . Bijvoorbeeld: “Jack went shopping.” Samengestelde zinnen hebben ten minste twee onafhankelijke clausules die met elkaar verbonden zijn door een komma en een nevenschikkend voegwoord of een puntkomma. Bijvoorbeeld: “Jack went shopping, and Lucy cooked dinner.”
Een samengestelde zin bestaat uit twee eenvoudige zinnen, elk met een onderwerp en een werkwoord, behalve dat in een van de zinnen een ondergeschikt voegwoord of betrekkelijk voornaamwoord is toegevoegd, waardoor de zin een afhankelijke (of ondergeschikte) bijzin wordt.
Complexe zinnen maak je door een hoofdzin te koppelen aan een bijzin. Hiervoor gebruik je andere voegwoorden dan voor samengestelde zinnen. Veelgebruikte voorbeelden hiervan zijn: because, if, since, although, when.
Een lijdend voorwerp kan ook een bijzin omvatten, of zelfs bestaan uit een hele zin. In dat laatste geval wordt gesproken van een lijdendvoorwerpszin: Denise showde haar moeder de kleren die zij die ochtend had gekocht.
In de zin De jongens die te laat kwamen, moesten nablijven komt slechts een deel van de jongens te laat. De bijzin perkt hier het bereik in en wordt daarom een beperkende bijvoeglijke bijzin genoemd.
Een betrekkelijke bijzin is een bijzin die wordt ingeleid door een betrekkelijk voornaamwoord (bijvoorbeeld die), een voornaamwoordelijk bijwoord (bijvoorbeeld waarop) of een betrekkelijk bijwoord (bijvoorbeeld waar).
Afhankelijke bijzin: Een groep woorden die een onderwerp en werkwoord bevat, maar geen complete gedachte uitdrukt. Een afhankelijke bijzin kan geen zin zijn.
Volgens een ongeschreven regel mogen zinnen niet met een voegwoord beginnen. Voegwoorden verbinden gewoonlijk een hoofdzin met een voorafgaande hoofdzin. Deze zinnen dienen dan idealiter een samengestelde zin te vormen, met een komma er tussen.