Een voltooid deelwoord is een woord waarmee je aangeeft dat iets al gebeurd is. Gebruik dit woord alleen als er daarna niets meer gebeurt. Voorbeelden van voltooid deelwoorden zijn: 'gefietst', 'gewerkt', 'verkozen' en 'ontwikkeld'.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.
Het voltooid deelwoord staat meestal achter in de zin en begint meestal met -ge.ook moet er een hulpwerkwoord in de zin staan bijvoorbeeld heb. zodat je bijvoorbeeld kan zeggen ik HEB het boek GELEZEN. dan is heb het hulpwerkwoorden en gelezen het voltooid deelwoord.
De voltooid verleden tijd wordt gebruikt in contexten die zelf al in het verleden spelen, en dan specifiek om een gebeurtenis aan te duiden die in een nog verder verleden heeft plaatsgevonden. (13) Ik ben vanmorgen uitgegleden. Het had namelijk geijzeld. (14) Vorig jaar woonde haar vader nog in Gent.
Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden wordt meestal gevormd door het prefix ge-, ver- of be- aan het werkwoord toe te voegen en door een –d of een –t aan het einde van het werkwoord te plakken, zoals bij ge-werk-t of be-antwoor-d. Ook staat er een hulpwerkwoord in de zin (een vorm van “hebben” of “zijn”).
Een voltooid deelwoord is de vorm van een werkwoord die de werking als geschied voorstelt, bijvoorbeeld "gebroken" in "zijn been was gebroken".
Voorbeeld: stelen
In de tegenwoordige tijd is het 'ik steel', maar in de verleden tijd is het 'ik stal'. De klank verandert, waardoor het een een sterk werkwoord is. Dit gebeurt ook bij het voltooid deelwoord. 'Gestolen' is namelijk het voltooid deelwoord van stelen.
Bij de onvoltooid verleden tijd gaat het over een handeling die op een exact moment in het verleden plaatsvond. Bij de voltooid verleden tijd gaat het om een afgeronde handeling ergens in het verleden. In een zin die in de onvoltooid verleden tijd staat, komt geen hulpwerkwoord voor.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord van een zwak werkwoord op een -d of -t eindigt, kan je kind 't kofschip gebruiken. Haal hiervoor eerst -en van het hele werkwoord af. Als de laatste medeklinker van het woord niet in 't kofschip zit, krijgt het werkwoord een d, anders schrijf je een t.
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord).
Je herkent een voltooid deelwoord in een zin aan het hulpwerkwoord. Het hulpwerkwoord staat samen in de zin met een voltooid deelwoord. Het hulpwerkwoord kan VOOR het voltooid deelwoord staan, maar ook ACHTER het voltooid deelwoord. Let vooral goed op de hulpwerkwoorden hebben(heeft), worden(wordt) en zijn (is).
Vervoeging: ik douch, jij doucht, wij douchen. ik douchte, wij douchten. ik heb gedoucht.
Let goed op, want reizen is een zwak werkwoord. We zien hier in het hele werkwoord dat het met een z wordt geschreven maar in ons voorbeeld schrijf je het met een s, dus dan krijgen we gereisd met een d.
Vervoeging: ik e-mail, jij e-mailt, wij e-mailen. ik e-mailde, wij e-mailden. ik heb ge-e-maild.
In de verleden tijd komt er -te(n) achter de ik-vorm: hij racete, wij raceten. Daarom eindigt ook het voltooid deelwoord op een t: geracet.
Je neemt de infinitief (present simple tense) van het werkwoord en voegt "do" ervoor toe, plus het onderwerp.Als het een verleden tijd is, voeg je "did" toe . Dus "I stole the bicycle" wordt "Did I steal the bicycle?"
Hoewel beide vormen technisch gezien correct zijn , zijn er enkele subtiele verschillen tussen de twee. "Traveled" is de meest voorkomende vorm in het Amerikaans Engels, terwijl "travelled" vaker voorkomt in het Brits Engels. Uiteindelijk is de keuze van welk woord u gebruikt een kwestie van persoonlijke voorkeur.
Wat is juist: 'Ik heb zijn naam vergeten' of 'Ik ben zijn naam vergeten'? 'Ik ben zijn naam vergeten' heeft de voorkeur.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
Beide zijn correct . Had become (hulpwerkwoord+worden) is de voltooid deelwoordvorm. Bijvoorbeeld, "Someone was become ill." Became is de voltooid deelwoordvorm. Bijvoorbeeld, "Someone became ill." De eerste zin suggereert dat er iets is gebeurd in het verleden, terwijl de laatste zin een eerdere gebeurtenis betekent.
17 antwoorden
Uw antwoord, antwoord is hier namelijk een zelfstandig naamwoord en dan is het nooit met een t er achter. Wanneer het een werkwoord is, is het in de hij-vorm wel antwoordt.