Een dierlijke cel is een cel zoals die bij dieren voorkomt. Zo'n cel bestaat van buiten naar binnen uit een membraan en het cytoplasma; een celwand zoals bij bacteriën en bij planten ontbreekt. In het cytoplasma bevinden zich de overige celorganellen zoals golgiapparaat, mitochondriën en het endoplasmatisch reticulum.
-Dierlijke cellen hebben geen celwand. Delen die zowel bij planten voorkomen als bij dieren. Cytoplasma, celmembraan, celkern, kernmembraan, mitochondriën en ribosomen.
Alle cellen van alle organismen hebben een cytoplasma, celmembraan en chromosomen. Het cytoplasma (celvloeistof) is waar stoffen van de ene plaats naar de andere plaats gaan in de cel. Het celmembraan is het buitenste randje van het cytoplasma. Alles wat de cel op- en afneemt gaat door het celmembraan.
Een dierlijke cel heeft geen celwand en dus ook geen turgor. Wanneer een dierlijke cel te veel opzwelt, zal deze kapot knappen. Wanneer de osmotische waarde buiten de cel hoger is, zullen zowel de plantencel als de dierencel water naar buiten diffuseren.
Het cytoplasma is alles waar een cel uit bestaat, met uitzondering van de celkern, het celmembraan en de celwand. Het cytoplasma is alles waar een cel uit bestaat, met uitzondering van de celkern, het celmembraan en de celwand.
Cellen van onder andere dieren, planten en schimmels hebben een celkern. Deze organismen worden eukaryoot ('eu' = echt, 'karyon' = kern) genoemd. Alle soorten met een celkern behoren tot de Eukarya, een van de drie 'domeinen' van het leven.
Dierlijke cellen hebben geen celwand, maar alleen een celmembraan. De celwand is goed doorlaatbaar voor water met opgeloste stoffen, maar wanneer op de celwand nog een cuticula aanwezig is, zoals bij epidermiscellen van planten, dan wordt watertransport door de celwand sterk tegengegaan.
Een dierlijke cel is een cel zoals die bij dieren voorkomt. Zo'n cel bestaat van buiten naar binnen uit een membraan en het cytoplasma; een celwand zoals bij bacteriën en bij planten ontbreekt.
Dierlijke cellen hebben geen celwand én geen vacuole, plantaardige cellen wel. Plantaardige cellen kunnen (afhankelijk van welk deel van de plant ze zijn) bladgroenkorrels, kleurstofkorrels en zetmeelkorrels hebben. Verder hebben dierlijkeen plantaardige cellen wel beiden een celmembraan en cytoplasma.
Dierlijke cellen zijn gemakkelijk te herkennen omdat ze geen celwand hebben. Een cel zonder celwand is dus altijd dierlijk. Plantencellen zijn de enigen met bladgroenkorrels , dus zie je die groene stipjes in je cel, dan weet je al dat je met een plant te maken hebt.
In de cel bevindt zich een vloeistof, cytoplasma genoemd, waarin alle celonderdelen liggen. Het cytoplasma is een waterige oplossing van eiwitten, mineralen en suikers, die het inwendige van de cel beschermt.
Het cytosol is de waterige basissubstantie van een cel, het is het gedeelte van het cytoplasma dat zich buiten de organellen bevindt.
Het inwendige van een bacterie bestaat uit cytoplasma met daarin onder andere het DNA. Het cytoplasma wordt omgeven door een celmembraan. Bij de meeste bacteriesoorten zit hier omheen een celwand op basis van peptidoglycaan. Veel bacteriën kunnen om de celwand nog een kapsel, een slijmlaag of een celenvelop hebben.
Een dierlijke cel heeft net zoals een plantaardige cel ook cytoplasma, een kern en een celmembraan. Als je een dierlijke cel vergelijkt met een plantaardige cel, zie je dat er ook verschillen zijn. Een dierlijke cel heeft geen plasticiden, geen grote vacuolen en ze hebben geen celwand.
Het cytosol maakt het deel uit van het cytoplasma, waartoe ook de verschillende organellen zoals het cytoskelet behoren. Het cytosol is dus een vloeibare matrix waarin de organellen zijn ingebed, en het cytoplasma verwijst naar de hele celinhoud, exclusief de celkern.
Het protoplasma is alle levende inhoud in een cel.Het protoplasma bestaat uit het cytoplasma, alle organellen, én de celkern. Met andere woorden, al het materiaal dat wordt omsloten door het plasmamembraan. Het is een verouderd begrip en wordt niet meer gebruikt.
Het cytoplasma bevat eiwithoudend cytosol, water, mineralen en organellen met elk hun specifieke functie en daarnaast allerlei inclusies (stofdeeltjes zoals vetglobules en afvalstoffen die in de cel zijn opgeborgen).
Cellen zonder kern noemen we prokaryoten. Cellen met een celkern noemen we eukaryoten. Alle prokoryoten zijn ééncellige bacteriën of arcaea. De archaea zijn een apart domein.
Bij Eukaryoten (organismen zoals planten, dieren, schimmels en protisten) bevindt zich het belangrijkste DNA in de celkern (nucleus - vandaar ook nucleïnezuur). Daarnaast is er DNA in de mitochondriën (het mitochondriaal DNA of mtDNA) en de eventueel aanwezige plastiden (het chloroplast-DNA of cpDNA).
Deze celwand geeft stevigheid aan de cellen en dus aan het gehele organisme. Dierlijke cellen hebben geen celwand. Dierlijke weefsels moeten hun stevigheid dan ook halen uit de tussencelstof. Een weefsel is een groep samenwerkende cellen met ongeveer dezelfde bouw, maar vooral dezelfde functie.
Schimmels zijn meercellige micro-organismen met een celkern en behoren dus tot de eukaryoten.
Bacteriën en archaea zijn eencellig en hebben geen celkern.
Extra bescherming. Bijna alle micro-organismen, zoals bacteriën, archaea en schimmels, maar ook planten, hebben naast een celmembraan ook een celwand om hun cel. Dierlijke cellen, waaronder ook die van de mens, hebben geen celwand.
Net als alle cellen hebben bacteriën een celmembraan, een soort huid. Deze membraan is actief en laat stoffen die naar binnen of naar buiten moeten door. Ook kan de celmembraan meegroeien met de cel.