Alle bacteriën zijn prokaryoot, een bacterie heeft cirkelvormig DNA wat zich in het cytoplasma bevindt. In het cytoplasma van een bacterie zitten ook nog ribosomen.
Het cytoplasma is alles waar een cel uit bestaat, met uitzondering van de celkern, het celmembraan en de celwand. Het cytoplasma is alles waar een cel uit bestaat, met uitzondering van de celkern, het celmembraan en de celwand.
Prokaryoten hebben geen celkern, hun bouw is eenvoudig. Bacteriën en archaea behoren allemaal tot de eencellige prokaryoten.
De meeste celorganellen zijn omgeven door een membraan. Het grote verschillen tussen de eukaryoten en de prokaryoten is dat de prokaryoten geen organellen hebben die omgeven zijn door een membraan. Daarnaast hebben de prokaryten ook geen celkern. Porokaryoten bevatten als organellen wel ribosomen.
Binnenin de cel zien we geen organellen zoals bij eukaryoten cellen en dus ook geen celkern. Het DNA ligt los in de cel. Prokaryoten hebben allemaal een celwand, in tegenstelling tot eukaryoten waar we dat alleen zien bij plantencellen, schimmels en algen.
Het grootste verschil tussen eukaryoten en prokaryoten is het hebben van een celkern. Prokaryoten hebben geen celkern, het DNA ligt gewoon los in de cel. Eukaryoten hebben wel een celkern waarin het DNA zich bevindt.
Alleen eencellige organismen kunnen prokaryoten zijn. Het woord komt van het Griekse 'pro' (voor) en 'karyos' (kern). Prokaryoten hebben in hun cellen dus geen celkern. Meercellige organismen zoals dieren en planten hebben altijd celkernen.
Naast chromosomaal DNA bevat een prokaryote cel vaak verschillende plasmiden. Recombinatie van de genen vindt plaats door paraseksuele processen (horizontale genoverdracht): met plasmide-DNA kan genetische informatie tussen bacteriën, ook tussen fylogenetisch weinig verwante soorten, worden uitgewisseld.
Cytoplasma of celvocht
In de cel bevindt zich een vloeistof, cytoplasma genoemd, waarin alle celonderdelen liggen. Het cytoplasma is een waterige oplossing van eiwitten, mineralen en suikers, die het inwendige van de cel beschermt.
Bij prokaryoten komt slechts één type celdeling voor: de ongeslachtelijke binaire deling (Engels: 'binary fission'). Eukaryoten kennen twee type celdelingen.
Prokaryoten hebben losliggend dubbelstrengs lineair DNA (bij sommige archaea wel omgeven door histonen). Ze hebben 1 chromosoom. Wel hebben ze plasmiden, kleine stukjes zelf replicerend DNA. Prokaryoten hebben niet veel intronen in het DNA.
Prokaryoten hebben meestal een enkel ringvormig chromosoom, vaak vergezeld van een of meer plasmiden die aanvullende genetische informatie bevatten. Hierop zijn echter uitzonderingen, sommige bacteriën hebben lineair DNA en ook sommige plasmiden zijn lineair.
Prokaryoten zijn alle organismen zonder celkern, dus de bacteriën en de archaea. Eukaryoten zijn alle organismen met een celkern, dus alle dieren, planten, schimmels en protisten.
Alle cellen van alle organismen hebben een cytoplasma, celmembraan en chromosomen. Het cytoplasma (celvloeistof) is waar stoffen van de ene plaats naar de andere plaats gaan in de cel. Het celmembraan is het buitenste randje van het cytoplasma. Alles wat de cel op- en afneemt gaat door het celmembraan.
Het inwendige van een bacterie bestaat uit cytoplasma met daarin onder andere het DNA. Het cytoplasma wordt omgeven door een celmembraan. Bij de meeste bacteriesoorten zit hier omheen een celwand op basis van peptidoglycaan. Veel bacteriën kunnen om de celwand nog een kapsel, een slijmlaag of een celenvelop hebben.
Een bacterie is opgebouwd (afb.3.2) uit cytoplasma (celvocht) met daaromheen een membraan . In het cytoplasma bevindt zich een ringvormig DNA-molecuul. Dit ligt los in het celvocht, een kernmembraan ontbreekt.
Het cytosol maakt het deel uit van het cytoplasma, waartoe ook de verschillende organellen zoals het cytoskelet behoren. Het cytosol is dus een vloeibare matrix waarin de organellen zijn ingebed, en het cytoplasma verwijst naar de hele celinhoud, exclusief de celkern.
Het cytosol is de waterige basissubstantie van een cel, het is het gedeelte van het cytoplasma dat zich buiten de organellen bevindt.
Het protoplasma is alle levende inhoud in een cel.Het protoplasma bestaat uit het cytoplasma, alle organellen, én de celkern. Met andere woorden, al het materiaal dat wordt omsloten door het plasmamembraan. Het is een verouderd begrip en wordt niet meer gebruikt.
Een prokaryote cel is een cel zonder celkern.
Organismen die uit prokaryote cellen bestaan, zoals bacteriën, heten prokaryoten. Het belangrijkste verschil tussen prokaryoten en eukaryoten, is dat prokaryoten geen celkern hebben en eukaryoten wel.
Het leven op aarde ontstond zo'n vier miljard jaar geleden. De eerste twee miljard jaar bestond dat leven enkel uit kleine, relatief simpele eencellige wezens. De cellen van deze bacterieachtige wezens, die prokaryoten worden genoemd, bevatten relatief weinig DNA en hadden geen celkern waarin dat DNA was opgeslagen.
Bacteria planten zich snel voort onder normale omstandigheden. Archaea kunnen zich goed aanpassen aan extreme omstandigheden, zoals hoge temperaturen, hoge zuurgraad en hoge concentraties zwavel. Ook kunnen ze zich snel aanpassen aan andere en ongebruikelijke energie- en voedselbronnen.
Een telomeer (Grieks: τέλος, télos, eind en μέρος, méros, deel) is het uiteinde van een chromosoom en bestaat deels uit dubbelstrengs en deels uit enkelstrengs DNA, ingekapseld in beschermende eiwitten. Een telomeer komt niet voor bij prokaryoten met een ringvormig chromosoom.
De prokaryote cel , zoals bij de bacterie heeft een primitieve bouw: een kern is niet aanwezig. Het erfelijk materiaal (DNA) ligt los in de celvloeistof (protoplasma). Ook andere celorganellen met een membraan zoals mitochondrien en chloroplasten ontbreken. Wel zijn er mitochondrien.