Zeker in spreektaal is dat gebruik heel gewoon. Ook in Nederland wordt gaan weleens gebruikt in combinatie met die werkwoorden, maar voor veel taalgebruikers is dat niet acceptabel. Standaardtaal in het hele taalgebied is zullen of de tegenwoordige tijd.
Dat gebruik komt vooral in spreektaal voor. In Nederland is dat geen standaardtaal. Standaardtaal in het hele taalgebied is zullen of de tegenwoordige tijd. Ik ga / zal de kritiek niet kunnen tegenhouden.
Je zult en je zal zijn allebei correct. De vorm zul(t) is de neutrale vorm in het hele taalgebied: je zult, jij zult, zul je, zul jij. In België is ook de vorm zal neutraal; in Nederland wordt die als informeler beschouwd: je zal, jij zal, zal je, zal jij.
Beide vormen zijn correct, maar het gebruik verschilt: 'je zal' is informeler dan 'je zult', hoewel sommige Vlamingen 'je zal' juist verzorgder vinden (wellicht onder invloed van 'gij zult'). Voorkeur: je zult. Als 'je' in de zin van 'men' gebruikt wordt, is 'je zal' wel gebruikelijk.
We gebruiken zullen + infinitief: voor een belofte of een voorstel. om te benadrukken dat iets zeker zal gebeuren. om te zeggen dat iets waarschijnlijk zal gebeuren (door de waarschijnlijkheid expliciet te vermelden)
(6) We gaan/zullen haar eens een lesje leren. (7) Ze gaan/zullen hem morgen opnieuw onderzoeken in het ziekenhuis. (8) Ik ga/zal proberen om de volgende keer op tijd te komen.
Het woord zouden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Een bekend voorbeeld van een defectief werkwoord is zullen; het heeft namelijk geen voltooid deelwoord. Alle deponente werkwoorden zijn defectief: zij bezitten geen bedrijvende vorm. Ook onovergankelijke werkwoorden zijn defectief, zij bezitten namelijk geen lijdende vorm.
Wat is een ander woord voor zullen? Andere woorden voor zullen zijn behoren, dienen, horen, moeten, zal, zou en zouden.
U zult en u zal zijn allebei correct. In Nederland wordt u zal informeler en in geschreven taal minder verzorgd gevonden dan u zult. In België wordt het gebruik van u zal niet als informeel beschouwd. Vergelijkbare werkwoorden zijn kunnen en willen: u kunt / u kan, u wilt / u wil.
mogen =toestemming hebben om iets te doen; moeten =de plicht hebben, verplichting, iets is noodzakelijk; willen =de sterke wens hebben, wensen, voorkeur hebben; zullen =iets van plan zijn, iets beloven, iets voorspellen, maar ook een waarschijnlijkheid.
Tegenwoordige tijd en toekomende tijd
Hoewel we de verleden tijd van zullen (zouden) gebruiken, spreken we over hypothetische situaties in het heden of in de toekomst. Voor hypothetische situaties in het verleden gebruiken we de hypothetische verleden tijd.
zullen (ww.) werden (ww.) ; sollen (ww.)
Definities die `zou` bevatten: o.v.t.t. = onvoltooid verleden toekomende tijd, een van de acht werkwoordstijden, bv.: ik zou lopen, wij zouden lopen; ik zou luisteren, wij zouden luisteren; ik zou antwoorden, wij zouden antwoorden; ik zou werken, wij zouden werken...
Gewoon verzoek: Kan je komen? Wil je dat doen? Beleefd verzoek: ZOU je KUNNEN komen? ZOU je dat WILLEN doen?
Wens of voorkeur. In de deze betekenis combineer je zou(den) vaak met graag of liever en eventueel nog willen, kunnen of moeten. Zij zouden graag naar Parijs (willen) gaan. Je zou minder moeten roken.
Waneer duidelijk is wat u graag zou willen en we weten wat u nodig bent om dit te kunnen, maken we samen een plan hoe dit te bereiken. Het doel is om dat wat u wilt en wat u kunt zo dicht mogelijk bij elkaar te brengen. Zo streven we ernaar dat u kunt wat u wilt!
Hij wilt geldt echt als een fout, ook al komt het vaak voor. Het is bijvoorbeeld ook zij wil, men wil, Eva wil, iedereen wil en de klant wil. De derde persoon enkelvoud is bij willen dus anders dan bij bijna alle andere werkwoorden, bijvoorbeeld wensen en hopen.
Het werkwoord willen geven we in de derde persoon enkelvoud geen -t: hij wil, wil hij. De vorm hij wilt* (of wilt hij*) is niet correct.