Zoudt is een verouderde persoonsvorm die van oorsprong bij het persoonlijk voornaamwoord gij hoorde: het was gij kwaamt en gij wildet (met een -t), dus ook gij zoudt. Voor de aanspreekvorm gij is later u in de plaats gekomen. Daarbij hoort de werkwoordsvorm zou: het is zou u, net als zou hij/zij en zou jij.
Zou u is de gewone vorm. Zoudt u is een correcte, maar erg formele en verouderde vorm. Het is aan te bevelen om in plaats van zoudt u de neutrale vorm zou u te gebruiken.
Zoudt is correct, maar erg formeel en nog weinig gebruikelijk. De gewone vorm is zou.
Je zult en je zal zijn allebei correct. De vorm zul(t) is de neutrale vorm in het hele taalgebied: je zult, jij zult, zul je, zul jij. In België is ook de vorm zal neutraal; in Nederland wordt die als informeler beschouwd: je zal, jij zal, zal je, zal jij.
Ik zou een auto kopen, maar ik heb het niet gedaan. Jij zou het cadeau voor Jacob kopen. Hij zou hier om 17:00 zijn, maar hij is er niet. Petra zou de afwas doen.
Meestal gaat het om je zult/zal of het/er zal, vaak in combinatie met maar. (1a) Het zal je kind maar wezen. (3a) Je zult maar net op die brug gereden hebben! In Nederland wordt in zulke zinnen in plaats van zal ook weleens zou gebruikt, maar een niet te verwaarlozen groep taalgebruikers keurt dat gebruik af.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
Je kunt en je kan zijn allebei correct. De vorm kun(t) is de neutrale vorm in het hele taalgebied: je kunt, jij kunt, kun je, kun jij. In België is ook de vorm kan neutraal; in Nederland wordt die als informeler beschouwd: je kan, jij kan, kan je, kan jij.
Wanneer gebruik je je en wanneer jij? Jij is goed als er nadruk op ligt: 'Niet ik, maar jij zou het doen! ' Je is het minder nadrukkelijke alternatief: 'Het lukt wel, maar je mag altijd helpen. ' Je kan ook 'men', 'jou' of 'jouw' betekenen.
Er is geen regel die bepaalt in welke volgorde de personen in een opsomming met en genoemd worden, maar het is gebruikelijk om eerst de anderen te noemen en daarna jezelf. Dat wordt ook als het beleefdst beschouwd.
Als niet-onderwerpsvorm kunnen we zowel me als mij gebruiken. Het is aan te bevelen om zo veel mogelijk de gereduceerde vorm me te gebruiken. Overmatig gebruik van de volle vorm mij maakt zowel gesproken als geschreven taal onnatuurlijk. De collega's hebben me (mij) uitgenodigd.
Zou u is het gebruikelijkst: 'Zou u mij willen helpen? ' Zoudt u is verouderd: het komt formeel over. Zoudt is een verouderde persoonsvorm die van oorsprong bij het persoonlijk voornaamwoord gij hoorde: het was gij kwaamt en gij wildet (met een -t), dus ook gij zoudt.
zou (verl. tijd enkelv.) Voorbeeld: `Er zullen meer mensen komen dan vorig jaar.
Tegenwoordig wordt u niet meer als derde persoon beschouwd maar als tweede persoon enkelvoud, net als jij/je. U wordt dan gecombineerd met de persoonsvorm van de tweede persoon: u hebt. U hebt is dus vergelijkbaar met jij hebt. Bij de keuze tussen u hebt en u heeft kunt u uw eigen voorkeur volgen.
Je wilt en je wil zijn allebei correct.
In Nederland wordt je wil informeler gevonden dan je wilt. In België wordt het gebruik van je wil niet als informeler beschouwd. Vergelijkbare werkwoorden zijn kunnen en zullen: je kunt / je kan, je zult / je zal.
Bij de u-vorm is er soms twijfel over de keuze tussen bent en is. De correcte vormen zijn u bent en bent u. U is en is u worden als verouderd beschouwd.
In de tweede persoon enkelvoud komt er een t achter de stam (vind). Je krijgt dan: u vindt. Ook wanneer het onderwerp u ná het werkwoord komt, schrijven we een t achter de stam: wat vindt u van de nieuwe minister?
Zo kun je de dt-regels voor de tegenwoordige tijd onthouden met het volgende ezelsbruggetje: ik drink nooit thee, jij drinkt soms thee en hij drinkt altijd thee. In plaats van thee kun je denken aan de letter t, die je bij ik bijvoorbeeld nooit gebruikt. Je schrijft dus ik word in plaats van *ik wordt.
'Je' is dus het onderwerp en staat achter de stam 'vind': geen 't' dus! - De gids vindt je nooit meer terug. Nu is het de gids die jou aan het zoeken is - hij of zij vindt 'jou' niet! De gids is dus het onderwerp en dat kan je vervangen door 'hij' of 'zij', waardoor 'vindt' dus wel een 't' krijgt.
Zoals-het-zou-moeten-situaties
We gebruiken zouden en zouden moeten ook als we spreken over hoe het zou moeten zijn volgens onze normen, plannen of verwachtingen. Zouden: Hij zou vandaag op tijd komen (maar hij was wéér te laat). Ze zouden erover ophouden (maar nu hebben ze het er weer over).
Zou vorm - de toekomende tijd
Werden in combinatie met een ander werkwoord betekent zullen. Het hulpwerkwoord werdenvervoeg je en van het hoofdwerkwoord gebruik je de infinitief (het hele werkwoord). Beispiele: - Ich werde dir helfen.
Het niet-werkelijke aspect wordt meestal uitgedrukt in de werkwoordstijd. Dat kan de onvoltooid verleden tijd zijn, zoals was of kocht. Maar het kan ook de 'onvoltooid verleden toekomende tijd' zijn: zou(den) kopen. Die twee werkwoordsvormen kunnen op veel manieren afgewisseld en met elkaar gecombineerd worden.