De middeleeuwse samenleving was ingedeeld in standen. Bovenaan stond de koning of keizer met daaronder de geestelijken. Daarna de edelen (graven, hertogen en ridders) en onderaan de boeren en burgers. Rond 800 behoorde Nederland tot het Frankische rijk, met Karel de Grote als koning.
De adel was eigenaar van stukken land. Ze waren ook de baas over de mensen die er woonden. Men noemde deze edelmannen ook wel landsheren, omdat ze land in hun bezit hadden.
De in de Middeleeuwen overheersende theorie was dat de koning was aangesteld door God. Als de 'gezalfde des Heren' was hij onschendbaar en verheven boven zijn onderdanen. Dit gaf hem veel gezag, maar geen onbeperkte, absolute macht.
Aan het begin van de veertiende eeuw is er sprake van een uitbreiding van het stadsbestuur. Naast de schepenen komen er, waarschijnlijk twaalf, 'consules' (raden) bij. De stedelijke raad bestaat dan uit richter (tevens schepen), elf schepenen en twaalf raden. De raden staan de schepenen bij met bestuursaangelegenheden.
De adel in de standenmaatschappij
In de middeleeuwen tot aan de Franse Revolutie (1789) was de samenleving duidelijk verdeeld in meerdere lagen. Je had de geestelijkheid (bisschoppen en monniken), de adel (vorsten, prinsen, hertogen, graven, enzovoort) en de gewone burgers (met name burgers en arbeiders).
Er wordt aangenomen dat de gemiddelde leeftijd van de middeleeuwse mens rond de 35 jaar lag.
Burgomaster (ook gespeld als burgermeister, letterlijk 'meester van de stad/gemeente/vesting/burgers') is de Engelse vorm van verschillende termen uit of afgeleid van Germaanse talen. Het woord wordt gebruikt voor de opperste magistraat of bestuurder van een stad of dorp.
De schutterij werd in de middeleeuwen opgericht als plaatselijke militie die de orde en veiligheid van de burgers moest garanderen.
Op 2 juni 1122 gaf de Duitse keizer Hendrik V de Utrechters stadsrechten. Daarmee heeft Utrecht het op één na oudste stadsrecht van Nederland. Alleen Stavoren was in 1061 eerder.
Steden kregen charters en mochten zichzelf besturen met hun eigen gekozen raden en burgemeesters . Sommige steden waren behoorlijk machtig en werden staten op zichzelf (Venetië is het beste voorbeeld).
De paus en de Duitse keizer zijn de belangrijkste machten.
Attila (ca. 406-453) was de heerser van de Hunnen van 434 tot zijn dood in 453. Hij was de leider van het Hunnische Rijk, dat zich uitstrekte van de Oeral tot de Rijn en van de Donau tot de Oostzee.
Bestuur en rechtspraak waren gewoonlijk in handen van de schepenen (een groep burgers, geheel of gedeeltelijk door de burgerij verkozen) onder leiding van de schout (een vertegenwoordiger van de landsheer), die in later tijd meestal werden bijgestaan door 'burgemeesters', belast met het toezicht op de versterkingen en ...
Munten werden in de middeleeuwen voornamelijk uit het metaal zilver geslagen. Gouden munten kwamen ook wel voor, maar niet als dagelijkse betaalmunt. Om munten te slaan nam men oorspronkelijk een pond zilver en daaruit sloeg men dan 240 munten. Die munten heetten penningen, of deniers.
Op 13 mei 2021 overleed de laatste nog levende Ridder der Militaire Willems-Orde uit de Tweede Wereldoorlog Kenneth George Mayhew.
De middeleeuwse samenleving was ingedeeld in standen. Bovenaan stond de koning of keizer met daaronder de geestelijken. Daarna de edelen (graven, hertogen en ridders) en onderaan de boeren en burgers. Rond 800 behoorde Nederland tot het Frankische rijk, met Karel de Grote als koning.
De bestraffing van ernstige misdaden zoals moord, verkrachting en diefstal bleef belangrijk, net als het beschermen van de financiële belangen van de Kroon. Deze gingen gepaard met aanzienlijke straffen, net als vandaag de dag.
Een klepperman (ook wel klapperman of klapwaker) was een sirene, dorpsomroeper en wandelende klok ineen. Zijn taak was om het dorp te waarschuwen bij brand of andere calami- teiten. Daarnaast verkondigde de klepperman, in de tijd dat er nog geen kranten waren, het nieuws. Ook riep de klepper- man de tijd om.
In moderne termen was lord Chairman, maar CEO (alderman, headman, sheriff), CFO (penningmeester), COO (schrijver) en CSO (baljuw) waren aparte posities . Afhankelijk van de grootte van het dorp, de cultuur en de periodeposities konden worden gecombineerd. Posities konden in elke verhouding worden gekozen, benoemd of zelfs erfelijk zijn.
In de Romeinse tijd heette Utrecht Traiectum, wat zoveel wil zeggen als plek om de rivier over te steken. In de middeleeuwen bleef vanaf de 8e eeuw de Latijnse naam Traiectum gehanteerd. Trecht als naam wordt ook al in de vroege middeleeuwen gebruikt.
De sociale klassen van de middeleeuwen bestonden uit de hogere, midden- en lagere klassen . Binnen de hogere klasse waren er koningen/monarchen, edelen, ridders en geestelijken. In het midden waren er kooplieden, dokters en lagere geestelijken. De lagere klasse bestond uit boeren/horigen.
In de prehistorie gingen mensen schrikbarend vroeg dood. Tot ongeveer 30.000 jaar terug. Toen werd vermoedelijk een deel van de mensheid vijftig jaar oud en was er zelfs een groep die de tachtig of negentig haalde.
De dood lag overal op de loer. Kindersterfte, dijkdoorbraken, hongersnoden, stadsbranden, dodelijke ziekten, plunderende landsheren of grootschaliger oorlogsgeweld beheersten het dagelijks leven.
De gemiddelde levensverwachting voor mannen was 47. Autobrandstof werd alleen verkocht in drogisterijen. Slechts 14 procent van de huishoudens bezat een badkuip. Slechts 8 procent van de huishoudens had telefoon.