Partijen die zich beroepen op rechtsgevolgen van door hen gestelde feiten of rechten, dragen de bewijslast daarvan, luidt de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dat wordt ook wel samengevat met 'wie eist bewijst'.
Als een partij derhalve stelt dat bepaalde feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en op grond daarvan een vordering instelt, dan zal die partij de juistheid van die feiten en omstandigheden moeten bewijzen. Met andere woorden; die partij draagt de bewijslast. De wet bepaalt (artikel 149 Rv.)
150 Rv (Wie stelt moet bewijzen) De partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, draagt de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.
Het bewijsrecht
Het biedt een regeling van de wijze waarop en de mate waarin een partij in een civiele procedure bewijs mag of moet leveren van de feiten die nodig zijn om haar materiële rechten te verwezenlijken, en wat de gevolgen zijn als dat bewijs niet wordt geleverd.
Artikel 149 en 150 Rv
Uit artikel 150 Rv volgt dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast draagt van die feiten of rechten.
In een procedure geldt dat een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten, die feiten moet bewijzen (die partij draagt dan de 'bewijslast').
Wie stelt, bewijst
Ook in fiscale aangelegenheden geldt de regel 'wie stelt moet bewijs leveren'. Dat betekent dat u belastingverlagende zaken, zoals hypotheekrente die op uw inkomen in mindering is gebracht, moet bewijzen. En omgekeerd, dat wij moeten bewijzen dat u meer inkomsten hebt gehad dan u hebt aangegeven.
Bewijs is in het strafrecht de informatie die aantoont dat de verdachte datgene heeft gedaan waarvan hij beschuldigd wordt. De beschuldiging staat normaal gesproken in de tenlastelegging, opgesteld door de Officier van Justitie als vertegenwoordiger van de staat.
Er bestaan vijf soorten van bewijsmiddelen in het (gemeen) burgerlijk recht: het schriftelijk bewijs, het bewijs door getuigen, de vermoedens, de bekentenis van partijen en de eed (artikel 1316 BW).
De wettige bewijsmiddelen staan opgesomd in artikel 339 Sv. Als wettig bewijsmiddel hebben te gelden: de eigen waarneming van de rechter, de verklaringen van verdachten, getuigen en deskundigen en schriftelijke bescheiden. Alleen door de wet erkende bewijsmiddelen zijn voor het bewijs bruikbaar.
Het bewijs moet wettig en overtuigend zijn. Dat betekent dat de veroordeling niet alleen gebaseerd moet zijn op de wettige bewijsmiddelen, maar dat de rechter ook persoonlijk de overtuiging moet hebben dat de verdachte het misdrijf heeft gepleegd. De overtuiging moet worden afgeleid uit de bewijsmiddelen.
U kent vast wel het mantra “wie stelt, bewijst”. Dat mantra geeft de hoofdregel in het civiele bewijsrecht weer. Namelijk: degene die zich op de rechtsgevolgen van een bepaalde stelling beroept, draagt de bewijslast van juistheid van die stelling.
Directe bewijzen
Uit een uitspraak waarvan je weet dat hij waar is volgt een nieuwe uitspraak die dan dus ook waar moet zijn. Dat doe je dan net zo lang tot je uiteindelijk hebt laten zien dat de uitspraak, het vermoeden, dat je wilde bewijzen volgt uit iets waarvan je weet (of aanneemt) dat het waar is.
De rechtsvordering.
Het gaat om de theoretische vraag of u een beroep kan doen op de rechter. Hiervoor kan u verscheidene rechtshandelingen stellen in het kader van uw proces. Zo kan u uw aanspraken vooraf kenbaar maken in een verzoekschrift of dagvaarding, of in de loop van de procedure in een conclusie.
De wettelijke regeling inzake civielrechtelijke procedures en het executierecht staat in het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (afgekort: “Rv.”). Dat wetboek bevat vier onderdelen (“Boeken”). Deze wet geeft de uitwerking van het voorschrift van art. 107 lid 1 Grondwet.
Stelplicht. De stelplicht is de verplichting van de (veelal) eisende partij om die feiten en omstandigheden te stellen waarop de vordering is gebaseerd. In meer juridische bewoordingen; de partij die zich beroept op een bepaald rechtsgevolg, moet de feiten en omstandigheden stellen die tot dat rechtsgevolg leiden.
Er is sprake van een feitelijk vermoeden (tatsächliche Vermutung) wanneer een rechtbank – op basis van haar eigen ervaring of die van een deskundige – niet-bewezen feiten op grond van bewezen feiten kan vaststellen (indirect bewijs).
In Nederland kennen we in het strafrecht een bewijsminimum. Dit bewijsminimum houdt in dat een bewezenverklaring minimaal moet worden gebaseerd op twee bewijsmiddelen. Op zich moet u zich hier niet teveel van voorstellen. In de praktijk zien we dat rechters redelijk eenvoudig aan dat bewijsminimum toekomen.
Bewijs van de schuld
Deze informatie staat meestal op een factuur, herinnering of aanmaning. U kunt hierbij denken aan: De omschrijving van de schuld. Uw naam (of van degene op wiens naam de schuld stond) en de naam van de schuldeiser.
De hoofdregel van het bewijsrecht is eenvoudig: wie zich beroept op rechtsgevolgen van gestelde feiten of rechten moet die feiten of rechten bewijzen (bewijslast). Lukt dat niet, dan worden de effecten van het bewijsrisico ondervonden: de rechter wijst de vordering af.
Voor een bewezenverklaring moet hij in de eerste plaats voor alle onderdelen van de gewenste bewezenverklaring over ten minste één bewijsmiddel beschikken. 1 Kan een onderdeel van de tenlastelegging niet worden bewezen, dan zal de rechter van dat onderdeel moeten vrijspreken.
Dwingend bewijs houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt.
aantonen; staven.betuigen; een dienst bewijzen.
Als iemand niet de vereiste aangifte doet en de Inspecteur denkt of weet dat deze onjuist is, dan kan de Inspecteur de bewijslast omkeren. Dit wil zeggen dat de belastingplichtige moet bewijzen dat hij wel de juiste aangifte heeft gedaan en dat de stellingen van de Inspecteur niet juist zijn.
Omkering van de bewijslast betekent dat de taak om de feiten in een fiscale procedure aannemelijk te maken omdraait, van de inspecteur naar de belastingplichtige. De verzwaring van de bewijslast, die daarmee gepaard gaat, betekent dat het bewijscriterium 'aannemelijk maken' verandert in 'overtuigend aantonen'.