Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, zijn, haar en ons, die een relatie van bezit of herkomst uitdrukken tussen een persoon of zaak en een zelfstandig naamwoord: mijn auto, haar vader.
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als hun, haar, zijn, mijn, jouw en ons.
Wanneer er een bezittelijk voornaamwoord in een zin staat, geeft dit aan van wie of wat iets is. In de zin 'ik vergat mijn fiets' is 'mijn' een bezittelijk voornaamwoord. Dit woord geeft namelijk aan van wie de fiets is. Als een zin zo'n woord bevat, staat deze vaak voor een zelfstandig naamwoord.
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat (meestal) verwijst naar een levend wezen (persoonlijk). Een bezittelijk voornaamwoord is een woord dat een relatie aangeeft tussen een zelfstandig naamwoord en een persoon, dier of instantie (bezittelijk).
Het kan wel een persoonlijk of wederkerend voornaamwoord zijn: 'de leraar vroeg ME of ik ME verveeld had tijdens het maken van MIJN proefwerk'. Dat mooie woordje 'mijn' is het enige bezittelijk voornaamwoord dat aangeeft dat iets echt van mij is. En als 'mijn' jou te lang is mag je ook 'm'n' schrijven.
In de spreektaal en ook wel in de informele schrijftaal (tweets, appjes), wordt me vaak gebruikt als bezittelijk voornaamwoord: me moeder. De gereduceerde vorm van mijn is echter m'n, niet me. Met m'n moeder is dus niets mis.
'Me moeder', 'me sleutels', 'me fiets'. Nee, nee, nee, geen 'me' meer, maar 'm'n' of 'mijn'! Je schrijft dus 'mijn fiets', 'mijn broer', 'mijn kamer' en 'mijn huisgenoten'.
Ezelsbruggetje: jouw of jou
Als je het kunt vervangen door het persoonlijk voornaamwoord “hem”, is het “jou”. Als je het kunt vervangen door het bezittelijk naamwoord “zijn”, is het “jouw”.
Met jou en u (persoonlijk voornaamwoord) bedoelen we iemand met wie je praat.Met jouw en uw (bezittelijk voornaamwoord) wil je aangeven dat iets van iemand is met wie je praat: U heeft vergeten uw broek aan te trekken, meneer.
Je zult niet zo snel per ongeluk zeggen: is het u verjaardag vandaag? Daar hóór je dat het 'uw' moet zijn. Zo kun je er gemakkelijk achter komen dat het in dat geval 'jouw' moet zijn. Het is uw verjaardag (met een w), dus het is ook jouw verjaardag (met een w).
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie of wat iets is. Als je bijvoorbeeld zegt: “Dat is zijn fiets”, vertelt het woord 'zijn' van wie de fiets is. Let op: Eigennamen en zelfstandige naamwoorden zijn géén bezittelijke voornaamwoorden. Het gaat altijd om woorden als 'mijn', 'jouw', 'zijn' of 'haar'.
Me is geen bezittelijk voornaamwoord
Me is geen bezittelijk, maar een persoonlijk voornaamwoord. Voor veel taalpuristen is dit taalergernis nummer één. Voorbeelden: me broer, me fiets, me taalfout.
Zich is een wederkerend voornaamwoord. Er is maar één wederkerig voornaamwoord: elkaar, met de varianten elkander en mekaar.
Een bezittelijk voornaamwoord wordt voor een zelfstandig naamwoord gezet.Het bezittelijk voornaamwoord maakt duidelijk van wie het zelfstandig naamwoord. Voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden zijn: mijn, jouw, zijn, haar, ons/onze, jullie en uw. Dit artikel valt onder het portaal Taal.
Het persoonlijk voornaamwoord staat op de plaats van het zelfstandige naamwoord dat het vervangt. Ook bij begrijpend lezen is het handig om te weten wat persoonlijke voornaamwoorden zijn. Voorbeelden zijn: ik, jij, zij en het.
In de tweede persoon meervoud is zowel het bezittelijk voornaamwoord je als het bezittelijk voornaamwoord jullie mogelijk. Jullie hebben jullie / je boterhammen opgegeten. Eet allemaal jullie / je boterhammen op.
Antwoord. Correct is: u beider belang. Deze uitdrukking wordt gevormd met het persoonlijk voornaamwoord u, niet met het bezittelijk voornaamwoord uw.
U is een persoonlijk voornaamwoord, uw is een bezittelijk voornaamwoord. Als je een persoon bedoelt, gebruik je het woord u: ik stuur u een brief.
In een zin als 'U en uw partner zijn welkom om 15.00 uur' is u en uw partner juist. In de zin 'U en uw partner zijn welkom om 15.00 uur' is u een persoonlijk voornaamwoord en uw een bezittelijk voornaamwoord. Uw betekent 'van u'. U en uw partner betekent dus 'u en de partner van u'.
De correcte vorm is bij jou thuis.
Thuis is in deze constructie een bijwoord van plaats dat bij jou nader bepaalt: 'niet bij jou op het werk of bij jou op school, maar bij jou thuis'. Op dezelfde manier zeggen we ook bij mij thuis, bij hem thuis of bij Lisa thuis.
Als je het door “zijn” kunt vervangen, is het jouw (bezittelijk voornaamwoord).Als je het door “hem” kunt vervangen, is het jou (persoonlijk voornaamwoord). In dit geval kun je wel zeggen “bij hem thuis”, maar niet “bij zijn thuis”, dus moet het “jou” zijn.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is zij de correcte vorm. Als het om een lijdend voorwerp gaat, is hen correct. Als het om een meewerkend voorwerp gaat, is hun (of aan hen) correct.
Correct is het wil, zonder -t.
Het werkwoord willen geven we in de derde persoon enkelvoud geen -t: het wil, wil het. De vorm het wilt* (of wilt het*) is niet correct.
De meest gemaakte spelfout in Nederland is het vervangen van het woord 'eens' door 'is'. Mensen zeggen weleens: 'Doe is normaal! ' Maar 'is' betekent niet 'eens'. Daarom schrijf je (en zeg je) gewoon 'doe eens normaal'.
Als niet-onderwerpsvorm kunnen we zowel me als mij gebruiken. Het is aan te bevelen om zo veel mogelijk de gereduceerde vorm me te gebruiken. Overmatig gebruik van de volle vorm mij maakt zowel gesproken als geschreven taal onnatuurlijk.