Een lijdend voorwerp komt alleen voor bij werkwoorden die iets doen. Het komt dan ook nooit voor bij een naamwoordelijk gezegde.
Een onovergankelijk werkwoord heeft juist geen lijdend voorwerp bij zich, bijvoorbeeld slapen, zitten en opschieten. Een andere term voor overgankelijke werkwoorden is transitieve werkwoorden.
Niet altijd een lijdend voorwerp in een zin
Het lijdend voorwerp is één van de zinsdelen waar je kind bij ontleden veelvuldig mee te maken krijgt. Dit komt vooral doordat veel zinnen een lijdend voorwerp bevatten. Denk alleen niet dat er in iedere zin ook een lijdend voorwerp staat.
Enkele andere voorbeelden van transitieve werkwoorden zijn "address", "borrow", "bring", "discuss", "raise", "offer", "pay", "write", "promise" en "have". De docent beantwoordde de vraag van de student. Miriam leende het methodologieboek van haar klasgenoot omdat ze haar exemplaar was vergeten.
Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde?
Het lijdend voorwerp is altijd de "iets" of "iemand" die gedaan wordt. Sommige werkwoorden hebben nooit een lijdend voorwerp, sommige werkwoorden soms, sommige altijd. Je kunt herkennen of een werkwoord een lijdend voorwerp bij zich kan hebben door te vragen: "Kan ik iemand/iets [werkwoord]?"
Overgankelijk werkwoord: Ze liep een marathon. Inovergankelijk werkwoord: We rennen elke dag. Kassa en marathon zijn lijdende objecten . Alleen omdat er een zelfstandig naamwoord achter het werkwoord staat, betekent nog niet dat het een lijdend object is.
Zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord.
Wat is een transitief werkwoord? Een transitief werkwoord is een werkwoord dat een lijdend voorwerp gebruikt, dat laat zien wie of wat de actie in een zin ontvangt . In het voorbeeld "she gives a gift", is gives een transitief werkwoord en is a gift het lijdend voorwerp (wat er gegeven wordt).
Tot de modale hulpwerkwoorden worden gerekend: blijken, dunken, heten, hoeven, kunnen, lijken, moeten, mogen, schijnen, voorkomen, willen. Voorbeelden: (3) Daarvoor mogen we God wel op onze blote knieën bedanken. (4) Ze kunnen niet meer produceren, al zouden ze het willen.
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel. Een lijdend voorwerp bevat altijd een zelfstandig naamwoord of een persoonlijk voornaamwoord. Niet in iedere zin staat een lijdend voorwerp. In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.
Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp?
Volgens de klassieke schoolregel voor hen en hun gebruiken we hun voor het meewerkend voorwerp zonder voorzetsel en gebruiken we hen voor het lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
Sommige werkwoorden hebben altijd een object nodig. Deze worden transitieve werkwoorden genoemd.
Een overgankelijk werkwoord of transitief werkwoord is een werkwoord dat een lijdend voorwerp en soms een meewerkend voorwerp bij zich kan hebben. De bakker bakt het brood. De man schrijft een stukje.
Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel dat je iets vertelt over tijd, plaats, richting, reden, hoeveelheid. Het geeft antwoord op de vragen wanneer, waar, waarheen, waarom, hoe, hoeveel. Hoe vind je een bijwoordelijke bepaling? Bij zinsontleding zoek je eerst de persoonsvorm en het onderwerp van de zin.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat iets of iemand doet. 'Spelen', 'lopen', 'rijden' en 'knutselen' zijn voorbeelden van werkwoorden. 'Twijfelen', 'hebben' en 'beheersen' zijn ook werkwoorden, maar geven minder duidelijk een activiteit aan.
Zwakke (of regelmatige) werkwoorden krijgen in de verleden tijd -te of -de achter de stam en het voltooid deelwoord eindigt op -t of -d: stoppen - stopte - gestopt; steunen - steunde - gesteund.
Veranderen is een werkwoord - Kjenning.
Het woord zou staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Tener – hebben
Wanneer 'tener' gevolgd wordt door 'que', betekent het 'iets moeten doen', bijvoorbeeld: 'tienes que hacerlo' (dat betekent: 'je moet het doen'). De vervoegingen zijn in elke werkwoordstijd onregelmatig, zoals je hieronder ziet.
Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde. Het lijdend voorwerp = wie / wat + onderwerp + gezegde. Als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft, dan is er geen lijdend voorwerp. Een zin kan dus alleen een lijdend voorwerp hebben als het een werkwoordelijk gezegde heeft.
Een lijdend voorwerp is een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord dat volgt op een actiewerkwoord . Het ontvangt de actie. de laatste keer dat u ging winkelen. Probeer zoveel mogelijk actiewerkwoorden op te nemen.
Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag: wat werd gegeven? Antwoord: een klap. Dus een klap is lijdend voorwerp. In de zin "Hij kreeg een klap" lijkt "hij" wel de handeling te ondergaan, maar is in dit geval onderwerp van de zin.