De derde naamval wordt gebruikt: Voor het meewerkend voorwerp (aan, voor). Altijd na de voorzetsels aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer en gegenüber.Soms na de voorzetsels an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen.
In alle andere gevallen dan de bovengenoemde vertaal je het Nederlandse voorzetsel voor in het Duits met het voorzetsel für. Dit voorzetsel heeft altijd de 4e naamval. Voor mannelijke woorden wordt het dus für den; voor vrouwelijke für die, voor onzijdige woorden für das, en in het meervoud für die.
Wat is de derde naamval? (datief) De derde naamval gebruik je voor zinsdelen die het meewerkend voorwerp zijn. Deze naamval wordt ook wel de datief genoemd. In het Nederlands kun je voor een meewerkend voorwerp meestal 'aan' of 'voor' zetten (voorbeeld: opa geeft een zakje snoep aan zijn kleinkind).
auf en über (in de betekenis 'over'): vrijwel altijd 4e naamval. alle andere voorzetsels uit deze categorie: 3e naamval.
Je kunt de vraag 'aan wie/voor wie + onderwerp + gezegde' stellen om de derde naamval te vinden. Daarnaast wordt de derde naamval standaard gebruikt na de voorzetsels aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, entgegen, gegenüber en auβer.
Andere voorbeelden van voorzetsels zijn: aan, achter, bij, binnen, boven, buiten, dankzij, door, gedurende, in, langs, naar, nabij, om, omstreeks, over, per, qua, rond, sinds, te, tegen, tegenover, tot, tussen, uit, van, vanaf, vanuit, via, volgens, voorbij, wegens, zonder.
In de meeste gevallen wordt een voorzetsel voor een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord geplaatst . Duitse voorzetsels kunnen in vier categorieën worden ingedeeld: voorzetsels die de accusatief aannemen. voorzetsels die de datief aannemen. voorzetsels die zowel de accusatief als de datief aannemen – deze staan bekend als duale voorzetsels.
uitdrukt, dan volgt de vierde naamval. Indien het werkwoord + keuzevoorzetsel geen van deze uitdrukt, dan geldt de 7/2 regel: an, hinter, neben, in, unter, vor en zwischen krijgen de derde naamval en auf en über krijgen de vierde naamval.
Het wederkerend voornaamwoord staat in de 4e naamval wanneer er géén lijdend voorwerp in de zin staat. Ich wasche mich. Zodra er wél een lijdend voorwerp (voorbeeld: “die Haare”) in de zin staat, staat het wederkerend voornaamwoord in de 3e naamval. Voorbeeld: Ich wasche mir die Haare.
De vocatief (Latijn: vocativus; vocare = roepen) of vijfde naamval is de naamval die wordt gebruikt als iemand of iets wordt aangesproken.
Voorzetsels zijn woorden als aan, in, op, uit en voor. Ze vormen meestal het begin van een woordgroep: aan de muur, in de kast, op donderdag, uit gewoonte, voor jou, enz.
Veel voorkomende gevallen zijn nominatief, accusatief, datief en genitief . Een rol die een van die talen markeert met een geval, wordt in het Engels vaak gemarkeerd met een voorzetsel.
Enkele veelvoorkomende voorzetsels zijn: over, boven, over, na, tegen, langs, tussen, rond, bij, voor, achter, onder, onder, naast, tussen, door, omlaag, tijdens, behalve, voor, van, in, binnen, in, zoals, nabij, van, uit, op, op, uit, buiten, over, verleden, aangezien, door, gedurende, totdat, aan, naar, onder, totdat, ...
bijwoorden van tijd: wanneer, morgen, vandaag, gisteren, binnenkort, onlangs. aanwijzende bijwoorden: daar, hier, nu. onbepaalde bijwoorden: ergens, nergens, nooit, altijd.
Ik ben in het restaurant = Ik ben binnen in het restaurant. Ik ben in Starbucks = binnen in Starbucks. Ik ben bij de winkel = Ik kan binnen of buiten de winkel zijn.
De accusatief is voor directe objecten. Het directe object is de persoon of het ding dat de actie ontvangt. Dus in "het meisje schopt de bal", is "de bal" het directe object. De datief is voor indirecte objecten.
'Der Dativ' is de derde naamval in het Duits.Het wordt gebruikt voor het meewerkend voorwerp . Je weet of iets een meewerkend voorwerp is door te kijken of je er aan/voor voor kunt plakken. Is dat het geval, dan heb je te maken met een meewerkend voorwerp!
In de eerste naamval (normale vorm in de eerste klas) gebruik je ein voor mannelijke en onzijdige woorden. Bijvoorbeeld: Ein Mann, Ein Kind. Eine gebruik je voor vrouwelijke woorden en woorden in het meervoud. Bijvoorbeeld: Eine Frau.
Het verschil ligt hem in de beweging. De akkusativ wordt gebruikt wanneer iemand of iets in beweging is en een richting uitgaat. Dan krijg je eigenlijk een antwoord op de vraag "Waarheen ...". De dativ wordt gebruikt om een toestand aan te tonen.
Deze voorzetsels krijgen de 3e naamval als je kunt vragen: wo? (waar) of wann? (wanneer). Deze voorzetsels krijgen de 4e naamval als je kunt vragen: wohin? (waarheen).
De vierde naamval
Ook wordt het gebruikt na bepaalde vaste voorzetsels , namelijk: durch, für, ohne, um, bis, gegen en entlang.