Er zijn twee stappen om te achterhalen in welke tijd een zin staat. Eerst kijk je in welke tijd de persoonsvorm staat (tegenwoordige tijd of verleden tijd) en dan kijk je of de zin voltooid is (dan heeft de zin een voltooid deelwoord in combinatie met een vorm van hebben of zijn).
De voltooide tijd herken je aan het hulpwerkwoord hebben of zijn samen met een voltooid deelwoord. Verder kun je aan de persoonsvorm zien of de zin in de tegenwoordige of verleden tijd staat. De toekomende tijd herken je aan een vorm van het hulwerkwoord zullen.
Als de hoofdzin in de verleden tijd staat en de bijzin iets uitdrukt wat nog altijd geldt of kan gelden, kan in de bijzin zowel de verleden tijd als de tegenwoordige tijd gebruikt worden.
In Nederland komt gaan als hulpwerkwoord van de toekomende tijd vooral voor in spreektaal, in België is het gebruik algemener. Als gaan niet mogelijk is, gebruiken we in de standaardtaal zullen of de tegenwoordige tijd om naar de toekomst te verwijzen.
Zou + moeten + infinitief (should)
Je zou hem vandaag moeten ontvangen.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
Elk werkwoord heeft twee hoofdvormen in de vervoeging: de tegenwoordige tijd en de verleden tijd. Simpel uitgedrukt zegt de tegenwoordige tijd iets over een handeling die zich op het moment van spreken afspeelt, en de verleden tijd iets over een handeling die zich al eerder heeft afgespeeld.
'Het Antropoceen,' wordt het huidige tijdperk nu door geologen genoemd, vooralsnog onofficieel.
De Vroegmoderne Tijd (ca. 1450-1800) is een specifiek door historici vastgesteld tijdvak dat ook wel eens aangeduid wordt als de Nieuwe Tijd of als ancien régime. Deze historische periode begon omstreeks het einde van de middeleeuwen en duurde tot de moderne tijd, die rond 1800 begon.
De voltooide verleden tijd (vvt)
De gebeurtenis die met behulp van deze werkwoordsvorm omschreven wordt, is afgerond en het maakt niet uit HOE iets gebeurd is, maar DAT het gebeurd is. De voltooid verleden tijd wordt daarnaast net als de verleden tijd voornamelijk gebruikt om iets te 'vertellen'.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
Als een werkwoord in de voltooide tijd staat, wil dat zeggen dat de activiteit die het werkwoord uitdrukt vaak al afgelopen is. Ik heb een goed boek gelezen. Ze heeft de hele nacht gewerkt.
Neem het hele werkwoord (bijvoorbeeld 'werken'), neem de infinitief oftewel het hele werkwoord, haal er 'EN' van af, dus 'werk'), dit eindigt op een 'k'. De 'k' zit in 't kofschip, dus een 't' in de verleden tijd: 'hij werkte'; een 't' bij het voltooid deelwoord: 'gewerkt'. Gooien -> gooi -> gooide / gegooid.
Voltooid deelwoord
Een zwak werkwoord is te zwak om van klank te veranderen. Een sterk werkwoord is sterk genoeg om van klank te veranderen.
Zwakke (of regelmatige) werkwoorden krijgen in de verleden tijd -te of -de achter de stam en het voltooid deelwoord eindigt op -t of -d: stoppen - stopte - gestopt; steunen - steunde - gesteund.
De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd en wijs betreft. De meeste infinitieven eindigen op -en, sommige op -n. Voorbeelden: lopen, werken, bidden, eten, slapen, gaan, zien, doen, zijn.
Vervoeging: ik zal, je zult / je zal, u zult / u zal, hij zal, wij zullen. ik zou, wij zouden.