Wat zijn Modalverben? Dit zijn hulpwerkwoorden die in een zin een extra lading aan een ander werkwoord geven. Ik kan goed schaatsen, ik moet werken, mag ik iets vragen? In het Duits zijn dit de werkwoorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen.
In het Duits zijn er zeven modale werkwoorden. Dit zijn werkwoorden die in een zin aangeven met welk gevoel iets gebeurt. In het Duits zijn dit de woorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen.
Hulpwerkwoorden van modaliteit drukken de houding uit van de spreker ten opzichte van wat hij zegt: iets wordt bijvoorbeeld gepresenteerd als een wenselijkheid of een mogelijkheid. Voorbeelden van modale hulpwerkwoorden zijn: blijken, dunken, heten, hoeven, kunnen, lijken, moeten, mogen, schijnen, voorkomen, willen.
Tot de modale hulpwerkwoorden worden gerekend: blijken, dunken, heten, hoeven, kunnen, lijken, moeten, mogen, schijnen, voorkomen, willen.
Met modale bijwoorden kan de spreker geen toestemming of verplichting (deontische werkelijkheidsmodaliteit) of vermogen of innerlijke drang (dynamische werkelijkheidsmodaliteit) uitdrukken.
Een modaal werkwoord (ook wel modaal hulpwerkwoord) geeft een bepaalde houding ten opzichte van het werkwoord aan; ofwel, het voegt een bepaalde modaliteit toe, zoals noodzakelijkheid (moeten), waarschijnlijkheid (zullen), mogelijkheid (kunnen), wenselijkheid (willen) en het ontbreken van noodzakelijkheid dan wel ...
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat samen met een zelfstandig werkwoord het werkwoordelijk gezegde vormt. Een hulpwerkwoord staat dus nooit alleen in een zin. Het zegt iets over de tijd waarin de zin staat. De hulpwerkwoorden hebben, zijn en worden vind je samen met een voltooid deelwoord.
In de Nederlandse taal komen in totaal negen koppelwerkwoorden voor: 'zijn', 'worden', 'blijven', 'lijken', 'blijken', 'schijnen', 'heten', 'dunken' en 'voorkomen'.
Een vervoeging is het veranderen van de vorm van een werkwoord om bijvoorbeeld de persoon (enkelvoud of meervoud: ik loop, wij lopen) of de tijd (verleden, heden, toekomst: ik loop, ik liep) aan te geven.
Vervoeging van het werkwoord mogen:
ik mocht, wij mochten.
Werkwoorden van beweging, zoals fietsen, rijden, kruipen, lopen, reizen, vliegen. Als de handeling zelf centraal staat, worden deze werkwoorden met hebben vervoegd. Als de verandering van plaats of de richting (met het te bereiken doel) centraal staat, worden ze met zijn vervoegd.
De modale werkwoorden / Modalverben hebben allemaal een eigen vorm in de Konjunktiv 2.Hierdoor hoef je dus 'zou-vorm' te maken. Voor het werkwoord 'zullen' gebruiken we in het Duits 'würden'.
mussen en sollen betekent moeten alleen bij sollen gaat het om de wil van iemand anders. 'sollen' is in de wil van iemand anders. Als een vader tegen zijn dochter zegt: Du sollst blablabla zu Hause sein. 'müssen' heeft met onvermijdelijkheid te maken, iets moet dan wel gebeuren.
They'd love to be friends with you. We'd like to buy some new clothes. De verkorte vorm van would like en would love maak je met 'd like en 'd love.
Een koppelwerkwoord is een werkwoord dat voorkomt in zinnen met een naamwoordelijk gezegde. In bijvoorbeeld 'Ik ben blij' gaat het om iets wat de 'ik' is (namelijk: blij). In deze zin is ben het koppelwerkwoord; blij is het naamwoordelijk deel van het gezegde.
De Engelse modal verbs zijn hulpwerkwoorden, en komen in een zin voor in combinatie met een ander werkwoord. De modale hulpwerkwoorden geven de 'mood' van de zin aan, zoals een bepaalde mogelijkheid, de waarschijnlijkheid, of de noodzaak van een bepaalde boodschap.
Een zin met één persoonsvorm bevat nooit een zelfstandig werkwoord én een koppelwerkwoord, nooit twee zelfstandige werkwoorden en nooit twee koppelwerkwoorden. Zodra er meer dan één werkwoord in de zin staat, is de persoonsvorm altijd een hulpwerkwoord. In een zin kunnen nooit alleen maar hulpwerkwoorden staan.
In een zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden staan; één daarvan is de persoonsvorm van de zin. Het hulpwerkwoord 'helpt' het hoofdwerkwoord. Dat kan zowel een zelfstandig als een koppelwerkwoord zijn.
De koppelwerkwoorden zijn ZWaBBeLS + HDV: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. Het koppelwerkwoord 'koppelt' een bepaalde eigenschap, functie of toestand aan het onderwerp. Bijvoorbeeld: 'Zij is directeur geweest'. Deze zin heeft twee werkwoorden: 'is' en 'geweest'.
Als het naamwoordelijk gezegde maar één werkwoord bevat, dan is dat dus een koppelwerkwoord. Als er meer werkwoorden in de zin staan, zijn de overige werkwoorden allemaal hulpwerkwoorden (hww).
Een hulpwerkwoord is een werkwoord die het zelfstandig werkwoord ondersteunt. Een hulpwerkwoord geeft geen handeling aan in de zin. Een voorbeeld van een zin met een hulpwerkwoord is: 'Ik heb gisteren geen huiswerk gemaakt'. Het zelfstandig werkwoord in deze zin is 'gemaakt' en het hulpwerkwoord is 'heb'.
↑ zijn is een van de weinige werkwoorden in het Nederlands die een verleden tijd van de aanvoegende wijs behouden heeft. Deze komt nog vooral voor in uitdrukkingen als Als het ware.
Er bestaan drie soorten werkwoorden: hulpwerkwoorden, koppelwerkwoorden en zelfstandige naamwoorden. Werkwoorden zeggen wat iets of iemand doet of overkomt. Hieronder wordt per werkwoord beschreven wat het inhoudt. Zelfstandige werkwoorden zijn de belangrijkste werkwoorden (doe-woorden) uit de zin.