trigeminus is de grootste van de hersenzenuwen. Deze zenuw geleidt sensorische informatie vanuit het hoofd en het gelaat en stuurt de kauwspier en de slaapspier aan.
Motorische zenuwcellen geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar de spieren of klieren. Ze zijn eigenlijk het omgekeerde van sensorische zenuwcellen. Je herkent ze aan het feit dat ze korte uitlopers (dendriet) hebben die impulsen ontvangen van schakel- en/of sensorische zenuwcellen.
De motorische zenuwcellen, efferente zenuwcellen, motoneuronen, motorneuronen, motorische neuronen of bewegingszenuwcellen zijn zenuwcellen die impulsen van het centraal zenuwstelsel naar de dwarsgestreepte spieren geleiden.
Er zijn drie soorten zenuwcellen. Er zijn gevoelszenuwcellen, schakelcellen en bewegingszenuwcellen.
Er bestaan drie typen zenuwcellen: sensorische zenuwcellen, motorische zenuwcellen en schakelcellen.
Het perifere zenuwstelsel heeft twee soorten zenuwen: motorische en sensorische zenuwen. De motorische zenuwen geven informatie vanuit je hersenen door aan je spieren. Motorische zenuwen sturen dus spieren aan. De sensorische zenuwen geven juist informatie door vanuit je lichaam aan je hersenen.
Impulsen gaat op twee manieren door het zenuwstelsel: via elektrische signalen verplaatst een impuls zich binnen één cel, bijvoorbeeld vanuit een zintuig door een sensorisch neuron richting het ruggenmerg. De overdracht van het ene neuron naar het andere verloopt via een chemisch signaal, door neurotransmitters.
In de zintuigcellen van het zintuig worden de opgevangen prikkels uit het milieu omgezet in een impuls. Via sensorische zenuwen worden deze impulsen vervoerd naar de hersenen.
Een zenuwcel heet ook wel een neuron. Zo'n cel bestaat uit een cellichaam met een celkern en meerdere uitlopende sprieten.
Een zenuwcel bestaat uit uitlopers. Deze heten axonen of dendrieten. Je noemt een uitloper een axon als de impuls die deze vervoerd weg gaat van het cellichaam. Dendrieten vervoeren impulsen die richting het cellichaam lopen.
Een sensorische zenuw vervoert impulsen vanaf een zintuigcel (receptor) richting het centraal zenuwstelsel. Motorische zenuwen versturen impulsen vanuit het centraal zenuwstelsel richting een effector, spier of klier. Een zenuwcel bestaat ook uit uitlopers. Deze heten axonen of dendrieten.
Het organisme is in staat deze prikkels uit zijn omgeving waar te nemen met speciale cellen: de zintuigcellen. Deze zintuigcellen bevinden zich vaak in speciale organen, de zintuigen. Opgevangen prikkels worden in de zintuigcellen omgezet in een soort elektrische stroompjes. Impulsen.
De hersenzenuwen staan in verbinding met de hersenen en de hersenstam en doorboren op verschillende plaatsen de schedel. De ruggenmerg- zenuwen gaan uit van het ruggenmerg en verlaten het wervelkanaal tussen de wervelbogen door.
– motorische zenuwen: deze zenuwen geven prikkels (impulsen) vanuit het centrale zenuwstelsel door aan het perifere zenuwstelsel. Deze zenuwen zijn verantwoordelijk voor de aansturing van de spieren.
Door middel van elektrochemische processen vindt impulsgeleiding door neuronen plaats. Dit is een soort elektrische impuls die zich via het membraan van het axon van een neuron richting de dendriet van een ander neuron verplaatst.
Sensorische zenuwcellen (neuronen) zenden een signaal naar het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg). Interneuronen zenden een signaal naar een ander zenuwcel (neuron) binnen het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg).
Naast zenuwcellen zijn er ook nog andere cellen in de hersenen te vinden.Deze cellen heten gliacellen (glia is Grieks voor “lijm”). Van deze cellen is lang gedacht dat ze alleen ondersteuning boden voor zenuwcellen. De wetenschap richtte zich daarom vooral op de 86 miljard zenuwcellen in de hersenen.
Gliacellen vormen een myeline-laagje dat om de verbindingen tussen de neuronen zit. Het is dit verbindingslaagje dat het mogelijk maakt dat de connecties sterker worden en een betere aansluiting krijgen op elkaar.
Impulsoverdracht. In de cel zijn neurotransmitters opgeslagen in kleine synaptische blaasjes. Ze worden zodra er een zenuwimpuls komt heel snel uit de cel vrijgemaakt door middel van exocytose, en diffunderen dan over de synaps om aan de receptoren die aan de buitenkant van de ontvangende cel te vinden zijn te binden.
Een impuls is een tijdelijke wijziging van het potentiaalverschil (ladingverschil) tussen de buitenkant en de binnenkant van de zenuwcel. Hij begint ergens (dendriet of cellichaam) en verspreidt zich over het hele membraan van de zenuwcel richting de uiteinden van het axon.
Een impuls ontstaat in een geprikkelde zintuigcel en wordt door de zenuwen naar je hersenen geleid. Daar worden de impulsen verwerkt en word je je bewust van de prikkel.
De receptor kan zich in of onder de huid bevinden, maar ook in de spieren, gewrichtsbanden en pezen. Wanneer de receptor een prikkel waarneemt, stuurt hij een signaal via de zenuw naar het ruggenmerg. Het ruggenmerg loopt in de wervelkolom.
Bij het uiteinde van een zenuwcel, de synaps, wordt een impuls via neurotransmitters doorgegeven aan de volgende cel. Tussen de presynaptische en postsynaptische cel bevindt zich een speelt, de synapsspleet.
Als het pijnsignaal de hersenen bereikt, gaat deze naar de thalamus. Deze stuurt het signaal weer door naar verschillende hersenengebieden voor verwerking. Deze gebieden zoeken uit waar de pijn vandaan komt en vergelijkt deze met andere soorten pijn die ze al kennen.