Een variabele is een element dat een bepaalde waarde kan aannemen. Het is een element dat je graag wilt meten en analyseren. Voorbeelden van een variabele zijn 'geslacht', 'leeftijd', 'opleidingsniveau' en 'IQ'.
Variabelen zijn eigenschappen die verschillende waarden kunnen aannemen, zoals lengte, leeftijd, diersoort of toetsscore. Bij wetenschappelijk onderzoek willen we vaak het effect van de ene variabele op de andere variabele onderzoeken.
Bijgewerkt op 20 augustus 2022. Een variabele kan worden gedefinieerd als een factor of eigenschap van een onderzoeksobject die kan worden gemanipuleerd en/of gemeten. Bij experimenteel onderzoek is het selecteren van je variabelen een essentiële stap.
Denk bijvoorbeeld aan rugnummers bij de voetbal. Er is een gemakkelijk trucje om te weten welke variabele het is: de waarden optellen.Houdt het geen steek dat je de waarden optelt?Dan is het een kwalitatieve variabele.
Een voorbeeld van een nominale variabele is “vervoersmiddelen”. Hierbij zou je de data kunnen verdelen over de categorieën auto, bus, trein, tram, fiets en metro. Iedere waarde kan maar in één categorie vallen (want iets kan bijvoorbeeld niet zowel een auto als een metro zijn).
Kwantitatieve variabelen zijn variabelen die je kunt uitdrukken in een getal. Denk daarbij aan dingen als "gewicht", "lengte" en "temperatuur" enz. Kwalitatieve variabelen zijn variabelen die je niet uit kunt drukken in een getal. Denk daarbij aan geslacht, haarkleur, hobby.
Een kwantitatieve variabele kan in een getal worden uitgedrukt (bijvoorbeeld lengte, hoogte van het inkomen, aantal of gemiddelde). Discrete kwantitatieve variabelen zijn variabelen die een beperkt aantal waarden kunnen aannemen. Een voorbeeld is aantal.
Een voorbeeld van een ordinale variabele is “Leeftijd”. Je kunt de data bijvoorbeeld verdelen over 0-18, 19-34, 35-49 en 50+, en deze categorieën kun je in een logische volgorde zetten.
Discrete variabelen zijn variabelen die geen tussenwaarden kunnen aannemen. Bijvoorbeeld het aantal kinderen in een gezin, een score op een toets van veertig meerkeuzevragen, leeftijd, schoenmaat, enzovoort. Continue variabelen zijn variabelen als lengte, gewicht, buitentemperatuur, tijd, enzovoort.
Een nominale variabele die slechts twee waarden kan aannemen noemt men dichotoom. Bijvoorbeeld: ja of nee, geslacht (man of vrouw) of een testresultaat (positief of negatief). Een nominale variabele die meerdere waarden kan aannemen is bijvoorbeeld een eigenschap zoals oogkleur of bloedgroep.
Continue variabelen
Variabelen als lengte, gewicht, buitentemperatuur, tijd, e.d. kunnen allerlei tussenwaarden aannemen.
Het meervoud van variabele is 'variabelen'.
Bij een experimenteel of correlationeel onderzoek krijg je vaak te maken met externe variabelen (extraneous variables). Dit zijn variabelen die je niet specifiek onderzoekt (waarin je niet geïnteresseerd bent), maar die wel de resultaten van je onderzoek kunnen beïnvloeden.
Een mediërende variabele (ook mediatievariabele of mediatorvariabele genoemd) verklaart op welke manier twee variabelen gerelateerd zijn, terwijl een modererende variabele (ook moderatievariabele of moderatorvariabele genoemd) de sterkte en richting van die relatie beïnvloedt.
Discrete of continue variabelen
Continue variabele: als de variabele elke waarde tussen de ondergrens en bovengrens kan aannemen. Voorbeeld: de prijs van een portie patat. De waarde kan alle getallen aannemen.
Continue gegevens zijn gegevens die kunnen worden gemeten en opgesplitst in kleinere delen en nog betekenis hebben. Geld, temperatuur, tijd, volume (zoals volume van het water of lucht) en grootte zijn continue data.
Metingen op intervalniveau betreffen altijd getallen. Voorbeelden: de tijd als tijdsaanduiding (niet als tijdsduur), maar ook de Celsiusschaal voor de temperatuur (nulpunt heeft geen betekenis). Voorbeeld: Van 5 naar 10 graden Celsius betekent niet automatisch twee keer zoveel warmte of energie (dus interval).
De intervalschaal geeft een rangordening weer, maar nu heeft het verschil tussen de waarden wel een betekenis. Eén eenheid verschil verwijst altijd naar hetzelfde verschil. Het nulpunt van de schaal is echter arbitrair. Een voorbeeld van een intervalschaal is de temperatuur in graden of de tijd (als tijdsaanduiding).
Het verschil tussen discrete variabelen en continue variabelen is als volgt uit te leggen. Continue variabelen kunnen iedere waarde aannemen in een bepaald interval, zoals temperatuur, leeftijd en gewicht.Continue variabelen hebben dus altijd een getal als waarde.
In een experiment manipuleer je de onafhankelijke variabele en meet je de afhankelijke variabele. Je wilt onderzoeken of de onafhankelijke variabele invloed uitoefent op de afhankelijke variabele.
Leeftijd, geslacht, lengte, gewicht, kleur ogen noem je variabelen. Kwalitatieve variabelen zoals "geslacht" en "kleur ogen" geven een eigenschap (kwaliteit) weer. Kwantitatieve variabelen hebben een getalswaarde, zoals "leeftijd" , en je kunt ermee rekenen.
De reden is dat we hier met verschillende meetniveaus van variabelen te maken hebben. Variabelen kunnen op vier niveaus worden gemeten: nominaal, ordinaal, interval- of rationiveau. De volgorde van deze niveaus is makkelijk te onthouden; de beginletters vormen namelijk het woord 'noir'.
Een storende variabele (confounding variabele) is een derde variabele die de relevante variabelen beïnvloedt, waardoor ze gerelateerd lijken terwijl ze dat niet zijn. Een mediërende variabele verklaart daarentegen hoe twee variabelen gerelateerd zijn.
Voorbeelden van variabele kosten zijn:
Inkoopkosten van grondstoffen en materialen. Commissies voor verkopers. Energiekosten. Verzendkosten.
Kwalitatieve variabelen hebben waarden die worden uitgedrukt in aanduidingen, eigenschappen, namen, etc. Voorbeelden hiervan zijn geslacht, kleur van verf, diersoort en nog veel meer. Soms worden kwalitatieve variabelen ook aangeduid door getallen. Denk bijvoorbeeld aan rugnummers bij de voetbal.