Net als in het Nederlands en andere talen zijn er ook in het Duits onregelmatige werkwoorden: haben, sein, werden. können, mögen, dürfen, müssen, sollen, wollen en wissen. brennen, kennen, nennen, rennen, bringen, denken (afwijkende tijdsvormen - zie onderaan)
Het kenmerk van een zwak werkwoord is dat het in de tegenwoordige en verleden tijd regelmatige vervoegingen kent. Dit betekent dat er vaste uitgangen achter de stam (= werkwoord zonder “-en”) van een werkwoord komen. Het voltooid deelwoord wordt volgens deze formule gevormd: ge + stam + t.
Bij zwakke werkwoorden wordt het voltooid deelwoord gemaakt door ge + er/sie/es-vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld: gemacht, geredet, gereist.
Het belangrijkste verschil tussen Sterke en Zwakke werkwoorden is dat bij de Sterke werkwoorden een klinker verandert in de verleden tijd. Bij Zwakke werkwoorden gebeurt dit niet of nauwelijks.
Deze werkwoorden krijgen in de verleden tijd achter de ik-vorm de uitgang -te(n) of -de(n) en het voltooid deelwoord eindigt op t of d. Voorbeelden van zwakke werkwoorden zijn: werken – werkte – gewerkt. spelen – speelde – gespeeld.
(du) Iss! (wir) Essen wir! (ihr) Esst! (Sie) Essen Sie!
In het Duits zijn zelfstandige naamwoorden mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Bij mannelijke woorden is het lidwoord 'der', bij vrouwelijke woorden 'die' en bij onzijdige woorden 'das'.
Bij sterke werkwoorden (in de Algemene Nederlandse Spraakkunst 'onregelmatige werkwoorden' genoemd) verandert de klinker in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord op -en: lopen - liep - gelopen, wijzen - wees - gewezen, helpen - hielp - geholpen.
Modale hulpwerkwoorden (Modalverben) zijn hulpwerkwoorden die extra betekenis aan het hoofdwerkwoord toevoegen. Voorbeelden van modale hulpwerkwoorden in het Nederlands zijn zullen, kunnen, mogen, moeten, willen.
Wij worden / zullen: wir werden. Jullie worden / zullen: ihr werdet. Zij worden / zullen: sie werden. U wordt / zal: Sie werden.
Je kijkt naar de stam, oftewel het hele werkwoord -en, daar voeg je ge+ aan toe aan de voorkant en +t aan de achterkant. Eindigt een stam op een -d of een -t? Dan kies voeg je +et toe in plaats van +t. Sommige van de Duitse werkwoorden zijn zogenaamde sterke werkwoorden.
Het is bekend, dat je in het Duits de stam krijgt door van het hele werkwoord -en of -n weg te laten. Uitzonderingen: Als de stam eindigt op een -d of een -t, dan krijgen de volgende 3 vormen een extra e: du, er/sie/es, ihr.
Je zult en je zal zijn allebei correct. De vorm zul(t) is de neutrale vorm in het hele taalgebied: je zult, jij zult, zul je, zul jij. In België is ook de vorm zal neutraal; in Nederland wordt die als informeler beschouwd: je zal, jij zal, zal je, zal jij.
U kunt en u kan zijn allebei correct. In Nederland wordt u kan informeler en in geschreven taal minder verzorgd gevonden dan u kunt. In België wordt het gebruik van u kan niet als informeel beschouwd. Vergelijkbare werkwoorden zijn willen en zullen: u wilt / u wil, u zult / u zal.
Bij de onvoltooid verleden tijd van werkwoorden (o.v.t.) is er een onderscheid tussen regelmatige en onregelmatige werkwoorden. Werkwoorden zijn regelmatig als ze in de verleden tijd dezelfde stam hebben als in de tegenwoordige tijd (werk - werkte, wandel - wandelde, droom - droomde).
der Sonntag (= de zondag) - De namen van de maanden, bijv. der März (= maart) - De namen van de jaargetijden, bijv. der Frühling (= de lente) - De windrichtingen, bijv. der Norden (= het noorden) - Namen van automerken, bijv.
Om mannelijke woordjes in het Duitse meervoud te zetten, plaats je een umlaut op de a, o of u en zet je '-e' achter het zelfstandig naamwoord. Voorbeelden: Der Stein => die Steine; Der Baum => die Bäume; der Arzt => die Ärzte; der Zug => die Züge.
Een sterk werkwoord is een werkwoord dat in de verleden tijd een klinkerwisseling kent (bijvoorbeeld fahren - fuhr of sehen - sah) en waarvan het voltooid deelwoord (perfekt) eindigt op -en (bijvoorbeeld gefahren, gesehen, gelassen, gesprochen).
Deze werkwoorden noemen we ook wel sterke werkwoorden. We hebben ook 11 volledig onregelmatige werkwoorden.
Werkwoorden met een sterke vervoeging die archaïsch, verouderd of zeer formeel overkomt: lachen, dunken. De zwakke vorm zegde en de onregelmatige vorm zeide van zeggen behoren tot deze categorie.