Een antecedentenonderzoek is meestal een onderzoek naar justitiële gegevens die nodig zijn voor bijvoorbeeld een VOG. Een veiligheidsonderzoek is veel breder.
Antecedent is het Latijnse woord voor incident. Tijdens een antecedentenonderzoek kijk je dus naar incidenten uit het verleden. Vaak gaat het om een onderzoek naar het verleden van een persoon, bijvoorbeeld een sollicitant.
Dit onderzoek duurt gemiddeld 10 werkdagen.
Strafrechtelijke antecedenten, zoals veroordelingen, transacties, (voorwaardelijk) sepot of vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging. Financiële antecedenten, zoals belangrijke persoonlijke of zakelijke financiële problemen en faillissementen.
Iedereen die bij de politie wil werken moet van onbesproken gedrag zijn. Om dit te onderzoeken onderga je een betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek, ook wel screening genoemd. Bij de politiescreening kijken we of er risico's zijn als jij bij de politie gaat werken. Hoe betrouwbaar ben jij?
Antecedent of correlatief is een grammaticaal begrip uit de taalkunde en is de naam voor het woord waarnaar een ander woord, meestal een betrekkelijk voornaamwoord, verwijst. Het woord dat verwijst komt meestal net na het antecedent en heet dan anafoor. Een voorbeeld: De filosoof overleed vorig jaar.
Antecedent betekent letterlijk: wat vooraf ging. Als je secuur wilt vaststellen waar een woord naar verwijst, vervang je het woord door een vraagwoord en maak je een vraag met behulp van dat stukje zin.
Een betrekkelijk voornaamwoord heeft betrekking op (verwijst naar) een woord dat er vlak voor staat (of woorden die er vlak voor staan). Betrekkelijke voornaamwoorden staan aan het begin van een bijvoeglijke bijzin. Die wordt gebruikt bij de-woorden. Dat wordt gebruikt bij het-woorden.
Datgene waarnaar een betrekkelijk voornaamwoord verwijst, heet het antecedent. Dat kan één woord zijn, maar ook een hele zin. Het boek is het antecedent van dat in de zin 'Het boek dat ik schrijf, wordt prachtig. ' In een boom die vroeg bloeit is een boom het antecedent van die.
Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst naar de-woorden; dat naar het-woorden, ongeacht het biologisch geslacht. Naar het-woorden die personen aanduiden (meisje, mannetje, vrouwtje, ventje, neefje, nichtje, familielid, Tweede Kamerlid enzovoort), wordt met dat verwezen.
Voor een lijdend voorwerp gebruiken we hen. In dat geval kan hen niet vervangen worden door een combinatie met een voorzetsel. Voor een meewerkend voorwerp is hun het correcte voornaamwoord. In dat geval kan hun vervangen worden door het voorzetsel aan in combinatie met hen.
Wie wordt ook gebruikt als betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent, om naar personen in het algemeen te verwijzen. Het antecedent kan steeds expliciet gemaakt worden door middel van de voornaamwoorden hij of zij (in algemene zin gebruikt), iedereen, ieder, allen, degene, iemand enzovoort, gevolgd door die.
Een voornaamwoord (of: pronomen, meervoud pronomina) is in het algemeen een woord dat naar een zelfstandigheid (iets of iemand) verwijst, bijvoorbeeld dat of zij. Daarmee onderscheidt het zich bijvoorbeeld van een zelfstandig naamwoord, dat zo'n zelfstandigheid (bijvoorbeeld boek, vrouw of Lia) noemt.
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar iets wat al eerder is genoemd. Dat kan een woord, een woordgroep of een zin zijn. Waar het betrekkelijke voornaamwoord op terugslaat noem je het antecedent. De meeste problemen doen zich voor bij het gebruik van dat of wat.
In je e-mailhandtekening, op je sociale media-profiel en tijdens je online vergadering kun je bijvoorbeeld kiezen uit zij/haar, hij/hem, hen/hun en die/diens. Op deze manier stellen we samen een positieve norm en creëren we ruimte om respectvol om te gaan met ieders identiteit.
Het rijtje ik, jij, hij, zij
Dat zijn de persoonlijke voornaamwoorden die het onderwerp van de zin zijn. Daarom worden ze ook wel de onderwerpsvorm genoemd. De bekendste van dit rijtje zijn 'ik', 'jij', 'hij' en 'zij'.
Antwoord. Wederkerende voornaamwoorden zijn bijvoorbeeld me, ons en zich in zinnen als ik heb me gesneden, we vergissen ons, hij wast zich. Wederkerige voornaamwoorden zijn de woorden elkaar, elkander en mekaar.
Als gebruiken we na de woorden even, (net) zo, evenveel, (net) zoveel, hetzelfde en dezelfde. De combinaties met dan drukken een ongelijkheid uit, die met als een gelijkheid. Dan wordt ook gebruikt na niets en niemand als het woord anders er niet achter staat, maar er wel bij gedacht kan worden.
Een betrekkelijke bijzin is een bijzin die wordt ingeleid door een betrekkelijk voornaamwoord (bijvoorbeeld die), een voornaamwoordelijk bijwoord (bijvoorbeeld waarop) of een betrekkelijk bijwoord (bijvoorbeeld waar).
Bepaald of onbepaald zelfstandig naamwoord
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende zinnen: Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
De juiste spelling is: Ik heb jou jouw auto zien parkeren. Jou is een persoonlijk voornaamwoord, jouw is een bezittelijk voornaamwoord.
Als beide naar personen verwijst en zelfstandig gebruikt wordt, schrijven we beiden. Beide is zelfstandig gebruikt als er geen zelfstandig naamwoord op volgt en beide ook niet aangevuld kan worden met een zelfstandig naamwoord uit dezelfde zin of de zin die onmiddellijk voorafgaat.
Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. Een andere naam voor het lijdend voorwerp is daarom direct object. In bijvoorbeeld 'Ik koop een fiets' 'ondergaat' een fiets direct de werking van het werkwoord kopen.
'Het-woorden zijn onzijdig, de-woorden zijn niet-onzijdig – het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk is eigenlijk vervaagd. Voornaamwoorden congrueren daarmee. Het is daarom het meisje dat. Iedereen heeft een mentaal woordenboek in zijn hoofd en gebruikt automatisch het goede geslacht.
Juist is: 'Die heeft te veel gegeten. ' Als te veel 'meer dan nodig' betekent, staat er een spatie tussen te en veel. Als het teveel 'het overschot' betekent, is het wél één woord.