De koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. In deze voorbeelden is steeds het hele naamwoordelijk gezegde gecursiveerd: Zij is voorzitter.
In de Nederlandse taal komen in totaal negen koppelwerkwoorden voor: 'zijn', 'worden', 'blijven', 'lijken', 'blijken', 'schijnen', 'heten', 'dunken' en 'voorkomen'.
De koppelwerkwoorden zijn ZWaBBeLS + HDV: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. Het koppelwerkwoord 'koppelt' een bepaalde eigenschap, functie of toestand aan het onderwerp. Bijvoorbeeld: 'Zij is directeur geweest'. Deze zin heeft twee werkwoorden: 'is' en 'geweest'.
Er bestaan verschillende ezelsbruggetjes om de (belangrijkste) koppelwerkwoorden te onthouden: ZWoBBeLS + HDV(ideo): zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen. HoeD Van ZWoBBeLS: Heten, Dunken, Voorkomen, Zijn, Worden, Blijven, Blijken, Lijken, Schijnen.
Koppelwerkwoorden zijn: lijken, blijken, worden, zijn etc. Een koppelwerkwoord is een werkwoord dat samen met een bijvoeglijk naamwoord en/of een zelfstandig naamwoord een naamwoordelijk gezegde vormt. Het is de persoonsvorm van de zin en koppelt het naamwoordelijk deel aan het onderwerp.
Koppelwerkwoorden 'koppelen' het onderwerp aan een toestand, functie, hoedanigheid of eigenschap. Het gaat er bij koppelwerkwoorden dus altijd om dat het onderwerp iets ís. De koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.
Hij keek tijdens de toets af van zijn buur.PV ADPV ZWW "af" hoort ook bij het WWG.Het is een ADPV.Hij verveelt zich.
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin en een zinsdeel met een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat iets zegt over het onderwerp. Het naamwoordelijk gezegde geeft een toestand aan: het onderwerp is/ wordt/ blijft/ blijkt/ lijkt/ schijnt/ heet iets. De jongen is koning.
Wat is een koppelwerkwoord? Naast zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden, zijn er ook nog koppelwerkwoorden (kww). Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een koppelwerkwoord. Er zijn in totaal negen koppelwerkwoorden en deze moet je uit je hoofd leren.
De basisregels voor een koppelwerkwoord zijn bijna hetzelfde als voor een zelfstandig werkwoord. Er kan maar één koppelwerkwoord in een zin staan (tenzij het natuurlijk een samengestelde zin is).
Woorden als 'werd' , 'gebleven', 'leek' en 'bleek' kunnen dus ook allemaal koppelwerkwoorden zijn.
Het hoofdwerkwoord in een naamwoordelijk gezegde noemen we het koppelwerkwoord: het koppelt een bepaalde eigenschap aan het onderwerp. De meest gebruikte koppelwerkwoorden zijn; zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, dunken en voorkomen. a.
Het belangrijkste werkwoord is hier 'blijven', want de persoonsvorm (wil) is nooit het belangrijkste werkwoord als er meerdere werkwoorden in een zin zitten. In deze zin zou 'blijven' dus een koppelwerkwoord kunnen zijn.
De hulpwerkwoorden hebben, zijn en worden vind je samen met een voltooid deelwoord. Bij kunnen, willen, zullen, mogen, moeten en hoeven is dit het hele werkwoord (infinitief).
Een koppelwerkwoord vind je alleen in een naamwoordelijk gezegde, het gezegde dat beschrijft hoe het onderwerp is of lijkt, door er een eigenschap van te noemen (het naamwoordelijk deel). Omdat deze werkwoorden allemaal ongeveer hetzelfde betekenen, kun je ze bijna altijd onderling vervangen.
Natuur, techniek en gezondheid (NTG) is in Nederland een combinatieprofiel voor het hoger algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs die de profielen Natuur & Techniek en Natuur & Gezondheid combineert. Het is een echt wetenschapsprofiel, omdat alle exacte vakken erin zitten.
Een zin kan een lijdend voorwerp bevatten, maar dat hoeft niet. Er staat altijd maximaal één lijdend voorwerp in de zin. Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp?
De niet-werkwoordelijke aanvulling kan bestaan uit een afscheidbaar deel van een pv (adpv), een noodzakelijk wederkerend voornaamwoord (wed. vn.) of de niet-werkwoordelijke delen van een werkwoordelijke uitdrukking (ww. uitdr.)
Een gedwongen huwelijk wordt beschouwd als de verbintenis tussen twee personen van wie er ten minste één niet uit vrije wil en ten volle met het huwelijk heeft ingestemd. Het gaat dus over huwelijken onder fysieke en morele dwang.
Een werkwoordelijke uitdrukking is een vaste combinatie van een werkwoord en een of meer andere woorden. Het belangrijkste kenmerk van deze combinatie is dat je die in z'n geheel figuurlijk moet opvatten. Een voorbeeld van een werkwoordelijke uitdrukking is het hazepad kiezen.
het gezegde (NWG en WWG); het lijdend voorwerp; het meewerkend voorwerp.
Een loperwerkwoord is een werkwoord dat weinig betekenis geeft aan een zin. Je vervangt het beter door een betekenisvol werkwoord. Bv. Nordin gaat naar school.
In een zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden staan; één daarvan is de persoonsvorm van de zin. Het hulpwerkwoord 'helpt' het hoofdwerkwoord. Dat kan zowel een zelfstandig als een koppelwerkwoord zijn.
Een werkwoordelijk gezegde vertelt wat er gebeurt, wat er gedaan wordt: de handeling, een werking. Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die bij elkaar horen. De persoonsvorm is dus ook een onderdeel van het gezegde.