De Amerikaanse psycholoog Mary Ainsworth onderscheidde vier typen gehechtheid. Zij ontwikkelde een standaard observatieprocedure (De Vreemde-situatietest) waarmee bij kinderen van twaalf tot twintig maanden de hechtingstypen kunnen worden vastgesteld.
Er zijn twee typen hechtdraad die gebruikt worden: de oplosbare draad en de niet-oplosbare draad. Voor het hechten van huidwonden wordt op meeste Spoedeisende hulp afdelingen gebruik gemaakt van niet-oplosbaar hechtmateriaal (vaak blauw of zwart van kleur).
Een hechtingsstijl is een manier waarop je je hecht aan anderen. Volgens de hechtingstheorie van John Bowlby wordt de basis voor een hechtingsstijl gelegd in de opvoeding. De (on)veiligheid die je als kind ervaart, bepaalt voor een groot deel hoe je je als volwassene opstelt in relaties.
Ambivalent-gehechte kinderen zijn vooral onzeker door het sterk wisselende, inconsistente gedrag van hun ouders. Ze zoeken voortdurend nabijheid, zijn soms erg aanhankelijk, passief of boos. Ze missen het zelfvertrouwen van een veilig gehecht kind.
Een onveilige hechting heeft invloed op het empathisch vermogen en sociale vaardigheden van kinderen. Kinderen die niet geleerd hebben om rekening te houden met anderen of zich moeilijk kunnen inleven, komen in de problemen in sociaal contact.
Type C: Onveilig-afwerend gehechte kinderen
De afwezigheid van de opvoeder leidt tot angst terwijl de terugkeer van de ouder begroet wordt met boosheid en verontwaardiging. De opvoeder is vaak inconsequent sensitief, onvoorspelbaar voor het kind en afwezig op cruciale momenten.
Wanneer er sprake is van een goede hechting, wordt dat een veilige hechting genoemd. Kinderen die veilig gehecht zijn zoeken direct contact met of de nabijheid van degenen met wie ze een gehechtheidsrelatie hebben. Ze laten zich snel door hen geruststellen en durven van alles te onderzoeken en ontdekken.
Hoe ontstaat onveilige hechting
Een angstige gepreoccupeerde hechting ontstaat wanneer je ouders (of vroegere verzorgers) inconsistent waren in het voldoen aan jouw behoeften. Zij besteedden niet altijd aandacht aan je fysieke of emotionele behoeften. Wanneer ze wel reageerden waren ze misschien afgeleid of bezig.
John Bowlby heeft in de jaren 40 en 50 veel onderzoek gedaan naar hechting en formuleerde op basis daarvan de hechtingstheorie. Zijn idee is dat kinderen in de basis geprogrammeerd zijn om een hechtingsrelatie aan te gaan met hun verzorgers. Dit is ook nodig; kinderen hebben zorg nodig om te overleven.
Voor het ontstaan van een veilige gehechtheidsrelatie kunnen we drie basale 'voorwaarden' benoemen: sensitief reageren op het jonge kind, continuïteit in de aanwezigheid van de gehechtheidspersoon, en het vermogen van de ouder om te 'mentaliseren'.
Als je uit een opvoeding met een narcistische ouder komt, kan het echter zo zijn dat je onveilig gehecht bent geraakt. Er zijn drie verschillende onveilige hechtingsstijlen; vermijdend, angstig en ambivalent. Een vermijdende hechting komt vooral bij verwaarloosde of misbruikte mensen/kinderen voor.
Kunnen we onze hechtingsstijl veranderen? Gelukkig kun je je hechtingsstlijl veranderen, en is het geen verloren zaak als je geen zekere hechtingsstijl hebt. Zo blijkt uit onderzoek dat mindfulness een positief effect heeft op je hechtingsstijl en je relatie.
Mensen met een angstige hechtingsstijl zijn bang door hun partner te worden verlaten. Ze zijn daarom steeds alert op wat de ander doet, stellen zich afhankelijk op en vertonen vaak ook claimerig gedrag. Ze kunnen erg emotioneel reageren op fysieke en emotionele afstand.
Veilige hechting
Een veilige hechting kenmerkt zich door weinig angst en weinig vermijding. Er is vertrouwen in anderen, er is vertrouwen in het zelf, er is ruimte voor eigen emoties en je bent niet bang deze ook te tonen. In relationele sfeer ervaar je een gevoel van eigenwaarde.
Niet alle kinderen die onveilig gehecht zijn ontwikkelen hechtingsproblemen. Maar is dat wel het geval, dan is het belangrijk om te weten dat aan betere hechting gewerkt kan worden. Het vertrouwen van het kind kan hersteld worden door te werken aan de band tussen ouder en kind.
Wat wel werkt: een veilige en stabiele plek. Uit onderzoek blijkt dat voor kinderen met een hechtingsstoornis een veilige en stabiele plek in een gezin positief werkt. Verder moet er een emotioneel beschikbare, betrouwbare opvoeder zijn, bij wie het kind zich veilig voelt en op wie het kind leert vertrouwen.
Ze mishandelen hun kinderen geestelijk en/of fysiek of verwaarlozen ze. Soms moeten kinderen voldoen aan verwachtingen van hun ouders, die ze niet kunnen waarmaken. De kinderen moeten hun onveilige jeugd zien te overleven met alle gevolgen van dien.
Aan het einde van het vierde levensjaar is het proces van hechting grotendeels afgerond. Als het goed is, is je kind tegen die tijd veilig gehecht. Dat geldt voor ongeveer 70 procent van alle kinderen.
Als je bindingsangst ervaart vind je het moeilijk om je aan iemand te hechten. Wanneer een contact emotioneel of fysiek gezien te intiem wordt neem je afstand. Contacten blijven vaak oppervlakkig. Je vindt het moeilijk om een commitment aan te gaan en krijgt binnen een relatie al snel een beklemmend gevoel.
Een verschil tussen hechtingsstoornis en hechtingsproblematiek is dat kinderen die onveilig gehecht zijn nog goed te behandelen zijn. Deze kinderen zijn (nog enigszins) benaderbaar voor andere mensen. Kinderen met een hechtingsstoornis zijn geheel niet gehecht. Vaak is dit onomkeerbaar.