Signaalwoorden zijn woorden die een bepaalde samenhang aanduiden, zoals want, omdat, maar, bijvoorbeeld, dus en tot slot. Hieronder staat een lijst met voorbeelden van signaalwoorden. Signaalwoorden geven een signaal aan de lezer: 'Let op, er komt nu een nieuw onderwerp' bijvoorbeeld.
Als twee zinnen of alinea's worden samengevoegd, wordt daarvoor een voegwoord als signaalwoord gebruikt. Signaalwoorden die aangeven dat twee zinnen of alinea's samen worden gevoegd zijn: want, omdat, en, zodat. Bijvoorbeeld in deze zinnen (het signaalwoord is dikgedrukt): Ik stop met werken, want het is vijf uur.
Verwijswoorden zijn handig, want ze voorkomen dat je steeds dezelfde woorden moet gebruiken. Verbindingswoorden geven aan hoe onderdelen van een tekst met elkaar samenhangen. Signaalwoorden geven de lezer een signaal of aanwijzing voor de manier waarop de informatie gekoppeld moet worden aan het voorgaande.
Een signaalwoord is letterlijk een woord dat een signaal geeft. Een seintje dus, zodat je weet dat de alinea's of zinnen iets met elkaar te maken hebben. Het signaalwoord dat wordt gebruikt, vertelt je welk verband er is tussen de twee stukjes tekst.
Signaalwoorden: want, daarom, omdat, immers, vanwege.
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, ter illustratie, zo, zoals, stel, neem. In een tekstdeel staat dat iets is besloten of vastgelegd.
Voorbeelden van signaalwoorden van plaats zijn hier, daar, waarop en waarin. Een signaalwoord van tegenstelling geeft aan dat er twee tegenovergestelde dingen gebeuren. Voorbeelden van tegenstellende signaalwoorden zijn: maar, hoewel, tenzij en toch.
Met signaalwoorden en verbindingswoorden uit deze categorie geef je aan dat eerst iets wordt gesteld, en dat daarna het tegengestelde wordt beweerd. Voorbeelden van woorden die je kunt gebruiken, zijn “maar”, “echter”, “toch”, “daarentegen”, “hoewel”, “terwijl”, “desondanks” en “in tegenstelling tot”.
Hoe leer je signaalwoorden? Het eerste wat ik je kan vertellen is dat het stampen, stampen, stampen en herhalen, herhalen, herhalen is. Wat ik vaak doe is dat ik de woordenlijst erbij pak en de woorden een keer overschrijf op papier. Dit zorgt ervoor dat de woorden al in mijn hoofd komen.
eerst, dan, daarna, vervolgens, tenslotte, ook, niet alleen ...maar ook, verder, nog, daarnaast, zowel ...
Verbindingswoorden kunnen verschillende verbanden hebben, denk hierbij aan het aanduiden van tijd (voordat, nadat, wanneer), het aanduiden van een tegenstelling (daarentegen, hoewel, maar), of het geven van een verklaring (omdat, want, immers).
In het Nederlands behoren functiewoorden tot de volgende woordklassen: lidwoorden, voegwoorden, voornaamwoorden en voorzetsels.Ook telwoorden zijn functiewoorden. De woorden uit deze woordklassen zijn (in principe) opsombaar. Dit is een zin met vier functiewoorden.
Tekstverbanden: Dit zorgt voor een logisch verloop in een tekst. Dit komt mede door het gebruik van signaalwoorden. Signaalwoorden: Hiermee kun je verbanden leggen tussen zinnen en woorden in zinnen.
Signaalwoorden zijn woorden die je tekst leesbaarder maken doordat ze een aantal verbanden explicieter maken. Op die manier zorg je voor samenhang tussen de tekstdelen. GEVOLG: vandaar, zodat, om, bijgevolg, als gevolg daarvan, dit heeft tot gevolg dat, het gevolg van dat alles is, dat leidt ertoe dat …
Bij een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld. Je herkent dit verband aan de signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou. Voorbeeld: Marco is een natuurtalent in balsporten zoals voetbal, tennis en golf.
Een redengevend verband is een zins- of alineaverband dat een reden tussen zinnen of alinea's aanduidt. Signaalwoorden die zo'n verband kunnen aanduiden zijn: daarom, want, omdat. Voorbeeld: "Voor het proefwerk geschiedenis had ik een slecht cijfer, omdat ik er te weinig voor geleerd had."
Een tegenstellend verband is een zins- of alineaverband dat een tegenstelling tussen zinnen of alinea's aanduidt. Signaalwoorden die zo'n verband kunnen aanduiden zijn: maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds ... anderzijds (aan de ene kant ...
Volgorde eerst, dan, daarna, eens, toen, vroeger, later, voordat, nadat, vervolgens, intussen Nadat zij boodschappen had gedaan, ging Sandra koken. Oorzaak/reden doordat, daarom, derhalve, dus, want, immers, dat blijkt uit, namelijk, om deze reden Hij wilde immers een bloemetje geven aan zijn moeder.
Sleutelwoorden zijn de belangrijkste woorden uit een zin of tekst. Ze hebben altijd te maken met het onderwerp van de tekst.