We schrijven daarvoor aan elkaar als de combinatie een
Het woord daarvoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
daarvoor bijwoord Uitspraak: [ dar'vor ] Afbreekpatroon: daar·voor 1) om dat doel of resultaat te bereiken Voorbeelden: 'Wil je van me winnen? Daarvoor moet je sneller fietsen!' , 'Om je te helpen, daarvoor ben ik hier.
Voornaamwoordelijk bijwoord
Het is hierbinnen was het warm en vochtig. Daardoor beslaan alle ramen.
Het voorzetsel of bijwoord hoort bij het woord dat of de woordgroep die erop volgt. Er, hier, daar of waar kan als los bijwoord van plaats worden gebruikt, met de letterlijke betekenis: 'op die/deze plek, op welke plek'. Het voorzetsel of bijwoord dat erop volgt, maakt deel uit van een ander zinsdeel.
Het woord there is een veelgebruikt woord dat moeilijk te classificeren is vanwege de verschillende rollen die het in een zin heeft. There kan worden gebruikt als bijwoord, voornaamwoord, bijvoeglijk naamwoord en soms als tussenwerpsel . Maar in grammaticale constructies zoals there is of there are, wordt there beschouwd als een scheldwoord.
Oorzaak, gevolg
Signaalwoorden: want, doordat, daardoor, waardoor, dat komt door, als gevolg van, ten gevolge van.
Daar is een voegwoord dat een redengevende bijzin inleidt. Als voegwoord is daar erg formeel. U kunt daar het best vervangen door omdat.
Dat als een ondergeschikte conjunctie
Het woord that, dat doorgaans een aanwijzend of betrekkelijk voornaamwoord is, fungeert soms als een onderschikkend voegwoord door een afhankelijke bijzin te introduceren na bepaalde soorten werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en zelfstandige naamwoorden in de hoofdzin van een zin.
Juist is: ervoor zorgen. Het is dus bijvoorbeeld: 'Je moet ervoor zorgen dat je op tijd bent', 'Zorg ervoor dat alles klaarstaat', 'Ik zal ervoor zorgen. ' Het werkwoord zorgen staat vaak samen met het voorzetsel voor in een zin.
Om terug te verwijzen naar een eerdergenoemde zaak of persoon, of naar een vorige zin, is het aan te bevelen om zo veel mogelijk daarvoor of ervoor te gebruiken. Dat doet u ook als u spontaan spreekt. Terugverwijzen met hiervoor is niet fout, maar is nogal nadrukkelijk en formeel.
Waarvoor precies, dat kon hij niet zeggen - dat was nou net het probleem. Hij spreidde zijn handen in wat voor hem een dramatisch gebaar van hulpeloosheid is. `Ik heb je nodig, ik heb je vanavond nodig, je weet wel waarvoor.
Synoniemen: een bepaalde, een bijzonder, een specifiek, een gegeven, dit, dit specifieke, een bepaald . Betekenis: Voornaamwoord: degene in kwestie. Synoniemen: de ene, degene in kwestie, die, welke, welke, wat, dat feit, die andere.
Een voegwoord vertelt je bovendien wat het verband is tussen de twee korte stukjes. Je kunt zeggen: “Sam gaat naar huis. Hij is ziek.” Met een voegwoord koppel je deze zinnen aan elkaar: “Sam gaat naar huis, want hij is ziek.” Het tweede stuk van de zin geeft de reden aan van het eerste stuk.
Het woord voordien is standaardtaal in het hele taalgebied.
Het is gebruikelijker in België dan in Nederland. In Nederland wordt het als een vrij formeel woord beschouwd. Synoniemen zijn voorheen, vooraf, eerder, vroeger, daarvoor, (van) tevoren en op voorhand.
Nevenschikkende voegwoorden leggen een verband tussen twee hoofdzinnen, zinsdelen, woorden of woordgroepen, onderschikkende voegwoorden leggen een verband tussen een hoofdzin en een bijzin. Nevenschikkend zijn bijvoorbeeld en, maar, of, dan (wel), dus en want.
Voegwoorden zijn en, maar, want, dat, omdat etc. Het zijn woorden die zinnen met elkaar verbinden. Als je twee of meer gelijkwaardige zinnen met elkaar wilt verbinden, gebruik je een nevenschikkend voegwoord (en, maar, want).
Na een voorzetsel volgt altijd een niet-onderwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord. Onderwerpsvormen zijn ik, jij/je, hij, zij/ze, het, wij/we, jullie en zij/ze.
Voorbeelden van signaalwoorden van plaats zijn hier, daar, waarop en waarin. Een signaalwoord van tegenstelling geeft aan dat er twee tegenovergestelde dingen gebeuren. Voorbeelden van tegenstellende signaalwoorden zijn: maar, hoewel, tenzij en toch.
Andere voorbeelden van voorzetsels zijn: aan, achter, bij, binnen, boven, buiten, dankzij, door, gedurende, in, langs, naar, nabij, om, omstreeks, over, per, qua, rond, sinds, te, tegen, tegenover, tot, tussen, uit, van, vanaf, vanuit, via, volgens, voorbij, wegens, zonder.
Bij 'nog steeds', 'op tijd' en 'ver weg' is dat niet het geval. Deze woorden schrijf je dus altijd los.