Fotosynthese is het proces waarbij planten water en koolstofdioxide, onder invloed van energie uit licht, omzetten in zuurstof en glucose (suiker). Deze glucose wordt vervolgens door de plant verder omgezet in bijvoorbeeld zetmeel of cellulose.
suikers/sugars. Glucose (=druivensuiker) wordt in bladgroenkorrels gemaakt van koolstofdioxide en water. Planten maken van glucose als basisstof alle andere organische stoffen die voor levende wezens noodzakelijk zijn. Levende cellen hebben energie nodig om arbeid te verrichten.
Uit glucose worden zetmeel, vetten, eiwitten en vitamines gemaakt. Alleen groene planten kunnen glucose en daaruit andere voe- dingsstoffen maken. Door planten te eten, krijgen dieren en mensen die voedingsstoffen ook binnen.
Om glucose te kunnen maken halen de groene planten stoffen uit het milieu. De stofjes die de plant moet opnemen zijn koolstofdioxide en water. Koolstofdioxide is een gas.
Planten zijn in staat om in de fotosynthese glucose te produceren. De glucose die bij de koolstofassimilatie is gevormd, dient als grondstof voor de vorming van de meeste andere organische stoffen die de plant nodig heeft. De vorming van deze andere organische stoffen uit glucose noemen we voortgezette assimilatie.
Glucose in een soort suiker. Je lichaam heeft glucose nodig om energie op te wekken. Bij alles wat je doet heb je namelijk energie nodig; van lopen, fietsen en dansen tot aan het maken van ingewikkelde rekensommen. Zonder glucose komen je spieren, organen en hersenen energie tekort, en werken ze minder goed.
Om glucose in je lichaamscellen te krijgen gebruikt je lichaam insuline. Je cellen zetten de glucose vervolgens om in energie, waardoor je kunt denken en bewegen. Van je hersenen tot je darmen: al je organen hebben glucose nodig om te kunnen werken.
Behalve voor de aanmaak van zetmeel en cellulose, gebruiken planten glucose ook als uitgangsstof voor de synthese van aminozuren, onder andere via de citroenzuurcyclus.
Glucose zit in fruit, sommige groenten en honing. De meeste glucose krijg je niet direct in de vorm van het monosacharide glucose binnen via je voeding, maar ontstaat wanneer je lichaam een disacharide of zetmeel verteert. Glucose kún je wel als monosacharide eten, het heet dan dextrose of druivensuiker.
Planten zetten koolstofdioxide en water om in glucose en zuurstof door middel van fotosynthese (koolstofassimilatie). Hiermee leggen ze energie vast. Dit maakt planten heel erg belangrijk voor ons. We hebben ze namelijk nodig voor voedsel.
Planten in het donker groeien sneller dan planten die in het licht staan, doordat planten die in het donker staan een zekere overlevingsdrang hebben en daardoor, door bepaalde groeistoffen, naar het licht toe willen groeien.
In de thylakoïden in de chloroplast vindt de fotosynthese plaats. Hoewel alle groene onderdelen van planten chloroplasten bevatten waar fotosynthese plaatsvindt, wordt veruit de meeste energie opgewekt in de bladeren.
: Bloemen halen hun stevigheid uit de cellen in hun stelen wanneer die gevuld zijn met water. Uitgedroogde stelen of bacteriën kunnen ervoor zorgen dat de bloem minder water kan opnemen, waardoor de stelen – en dus ook de bloemen – gaan hangen.
Dat zijn belletjes zuurstof. Ieder blad heeft allemaal hele kleine mondjes op zijn onderkant, daarmee ademt het blad koolstofdioxide in en zuurstof uit. Mensen en dieren doen dat juist andersom, die ademen dus zuurstof in en koolstofdioxide uit. Een plant zuigt water op uit de grond en dat water gaat naar de bladeren.
De eindproducten van de lichtreactie zijn zuurstof, ATP en NADPH. De energierijke moleculen ATP en NADPH worden gebruikt om glucose te maken in de donkerreactie. De plant heeft een speciale manier om zonlicht om te zetten in energie en om dit vast te leggen in ATP.
Die vertering gebeurt in de dunne darm.Daar breken de amylase-enzymen het zetmeel af in suikers. De suikers uit het zetmeel worden samen met de enkelvoudige suikers uit de granen via de darmwand in het bloed opgenomen. Daar zorgen ze ervoor dat de bloedglucose stijgt, wat dan weer resulteert in energie.
Geen verschil
' Ze zijn dus op de kleur na identiek. Suiker bestaat eigenlijk uit twee verschillende stofjes: glucose en fructose. Ze worden allebei net even anders verwerkt door je lichaam, maar de voedingswaarde is precies hetzelfde: 4 calorieën per gram.
Het lichaam haalt bloedsuiker vooral uit voeding. Koolhydraten die je eet, zoals in brood, suiker en aardappelen, komen als glucose in het bloed. Deze bloedglucose (bloedsuiker) gaat het hele lichaam door en geeft alle cellen energie. Bloedsuiker is van levensbelang: je kunt niet zonder.
Glucose bestaat uit slechts één suikermolecuul en is een monosacharide. Meestal krijg je glucose niet direct via je voeding binnen. De koolhydraat ontstaat wanneer je lichaam disacharide of zetmeel verteert. Wel kun je glucose zelf eten, voorbeelden daarvan zijn druivensuiker of dextrose.
Glucose is suiker en zetmeel zijn koolhydraten die in planten gemaakt wordt. Je kunt glucose en zetmeel aantonen. Voor het aantonen van zetmeel gebruik je jodium water/oplossing. Dit kleurt blauw/zwart als er in het voedingsmiddel zetmeel zit.
Een plant verbruikt energie, net als een mens. Deze energie kan een plant vrij maken door glucose te verbranden, waarbij de afvalstof koolstofdioxide vrij komt. Hierbij wordt net als in de mens zuurstof gebruikt. Dit proces heet verbranding.
Planten nemen water op met hun wortels. Planten ademen zuurstofgas uit via hun huidmondjes in het blad. Planten maken van glucose zetmeel, vetten eiwitten en alle andere organische stoffen, die nodig zijn om te leven en te groeien. Om eiwitten te maken van glucose hebben planten mineralen uit de bodem nodig.
Kenmerkend voor een te lage bloedsuiker, zijn deze gevolgen: honger, zweten, hartkloppingen, gapen, duizeligheid, hoofdpijn, humeurig zijn, verward zijn of agressieve buien. Wanneer een lage bloedsuikerspiegel te laag wordt, dat wil zeggen: gevaarlijk laag, kunt u flauwvallen of bewusteloos raken.
Gevolgen. Te veel suiker in je bloed beschadigt je bloedvaten. Als je al lang aan diabetes lijdt en niet goed behandeld wordt, kan het verhoogde suikergehalte in je bloed alle kleine bloedvaatjes in je lichaam aantasten. Dat kan gevolgen hebben voor je hart- en vaatstelsel, ogen, nieren, zenuwstelsel en voeten.
Glucagon is een hormoon dat aangemaakt wordt in de alvleesklier, net als insuline. Glucagon verhoogt de bloedsuikerspiegel als die te veel zakt. Insuline en glucagon regelen samen de bloedsuikerspiegel. Insuline zorgt ervoor dat je lichaam glucose uit het bloed kan halen.