type 1: lichte verstandelijke handicap. type 2: matige of ernstige verstandelijke handicap. type 3: gedragsproblemen en/of emotionele problemen. type 4: lichamelijke handicaps.
Type 1: kinderen met een lichte mentale handicap. Type 2: kinderen met een matige of ernstige mentale handicap. Type 3: kinderen met ernstige emotionele of gedragsproblemen. Type 4: kinderen met een fysieke handicap.
Type 2 is onderwijs voor kinderen met een verstandelijke beperking: Ze hebben duidelijke beperkingen in het intellectueel functioneren. Ze hebben duidelijke beperkingen in het adaptief gedrag. De problemen zijn ontstaan vóór de leerling 18 jaar wordt.
Leerlingen in type 2 zijn per definitie kinderen met een matig tot ernstige verstandelijke beperking.
Er is geen specifieke diagnose of IQ-criteria aan dit type verbonden. Leerling heeft een IQ lager dan 60 en er zijn belangrijke beperkingen binnen het sociaal aanpassingsgedrag.
ernstige verstandelijke beperking (IQ 20-34 / ontwikkelingsleeftijd tussen de 3 en 5 jaar); matige verstandelijke beperking (IQ 35-49 / ontwikkelingsleeftijd 6-9 jaar; milde verstandelijke beperking (IQ 50-70 / ontwikkelingsleeftijd 9-12 jaar).
Gemiddeld IQ
Daarnaast kan ook een IQ-score iets zeggen over een mogelijke lvb of zwakbegaafdheid. Een gemiddeld IQ tussen de 50 en zeventig duidt op een lvb, een gemiddeld IQ tussen de 70 en 85 duidt op zwakbegaafdheid. Maar, zo stelt het Netwerk Gewoon Meedoen, een IQ-test is geen 'robuust gegeven'.
Type 3 is onderwijs voor kinderen met een emotionele of gedragsstoornis die geen verstandelijke beperking hebben.
Buitengewoon kleuter- en lager onderwijs type 4 richt zich tot kinderen met een motorische en/of meervoudige beperking. Binnen het stedelijk buitengewoon onderwijs kunnen de leerlingen een volledig leertraject, van kleuter tot schoolverlater, volgen op dezelfde locatie.
Dit is onderwijs voor kinderen die opgenomen zijn in een ziekenhuis, een residentiële setting of voor kinderen die in een preventorium verblijven.
Graad 3: je hebt forse problemen door ernstige tekorten in de sociale communicatie (verbaal en non-verbaal), nauwelijks sociale interactie en kenmerken op het gebied van HBB. Je dagelijks functioneren wordt ernstig beïnvloed. Je hebt zeer intensieve ondersteuning nodig.
Tijdens de onderhandelingen rond het M-decreet gaf de CLB-sector al aan dat een IQ-grens van 60 voor type 2 om diverse redenen niet zo logisch was.
Met autisme naar het buitengewoon onderwijs
In het buitengewoon onderwijs wordt type 9 ingericht voor leerlingen met een autismespectrumstoornis die geen verstandelijke beperking hebben, maar niet in het gewoon onderwijs terecht kunnen.
Dit is onderwijs voor kinderen met een visuele beperking. Dit zijn kinderen bij wie een gezichtsstoornis werd vastgesteld die beantwoordt aan volgende criteria: Je ziet minder dan 3/10 voor het beste oog, je hebt een betekenisvolle uitval in het gezichtsveld.
Onderwijs voor kinderen met een auditieve beperking of Spraak- en taalstoornis (STOS).
Cluster 1: blinde, slechtziende leerlingen; Cluster 2: dove, slechthorende leerlingen of met een taal-spraakontwikkelingsstoornis; Cluster 3: lichamelijk gehandicapte en/of verstandelijk gehandicapte en langdurig zieke leerlingen (somatisch); Cluster 4: kinderen met psychische stoornissen en gedragsproblemen.
type 8: voor kinderen met ernstige leerstoornis, dus normaal begaafde leerlingen met een normaal gehoor- en gezichtsvermogen met stoornissen in de taalontwikkeling of het leren spreken en/of bij het leren lezen, schrijven en rekenen die dermate ernstig zijn dat bijzondere hulp in het gewoon onderwijs niet kan volstaan.
Het ondersteuningsteam type 7 biedt ondersteuning in het basis- en secundair onderwijs voor kinderen en jongeren met een spraak-taalontwikkelingsstoornis en voor dove en slechthorende kinderen en jongeren.
Dit onderwijs wordt ingericht voor kinderen die, tijdelijk of permanent, speciale hulp nodig hebben omwille van: een lichamelijke of geestelijke handicap. ernstige emotionele problemen of gedragsproblemen. ernstige leerstoornissen.
Einstein zou een IQ van circa 160 hebben gehad, Leonardo da Vinci tussen de 180 en 190. En ook Nikola Tesla zou minstens op 160 zitten (sommige internetbronnen beweren zelfs dat hij de 310 haalde).
Voorbeelden daarvan zijn achterblijvende conceptuele vaardigheden, zoals kunnen lezen, schrijven en rekenen, achterblijvende sociale vaardigheden zoals communicatieve vaardigheden en het oplossen van sociale problemen en achterblijvende praktische vaardigheden.
Lang werd gedacht dat dit stabiel bleef. Natuurlijk kan je trainen om je IQ te verhogen maar enkel door je vaardigheden in het maken van intelligentietesten te vergroten. Je daadwerkelijke intelligentie kan niet veranderd worden door training.
Veel mensen zien het als een manier om hun hoogbegaafdheid te kunnen bewijzen. Misschien voelt het alsof je dan pas mag vinden en zeggen dat je hoogbegaafd bent. Maar hoogbegaafdheid komt niet altijd naar voren in een IQ-test. Sommige hoogbegaafden scoren zelfs laag op een IQ-test, ook al hebben ze een hoog IQ.
Soms kan gedrag een teken zijn van een licht verstandelijke beperking. Bijvoorbeeld heel erg boos worden of heel verlegen reageren. Of slecht de aandacht bij een gesprek kunnen houden. Ook het niet nakomen van afspraken hoeft geen onwil te zijn.
Een hoog IQ of uitstekende prestaties in specifieke vaardigheden zoals taal of wiskunde. Een snelle verwerking van informatie en een goed geheugen. Een grote nieuwsgierigheid en een sterk verlangen om te leren. Creativiteit en verbeeldingskracht.