Een repetitio is een herhaling. Het is een stijlfiguur om een tekst aantrekkelijk te maken. Voorbeeld van een repetitio: – Tijdens het zomerkamp was het macaroni en nog eens macaroni wat we te eten kregen.
A. Herhaling (repetitio)
Je gebruikt twee keer hetzelfde woord om er aandacht op te vestigen. Geld, geld is het enige wat hem bezighoudt. Ja, ja, je kunt me nog meer vertellen. Nooit, nooit ga ik daar nog eens naar toe!
Een repetitio is de eenvoudigste vorm van een enumeratie. Bij deze stijlfiguur worden woorden (of delen van woorden) of zinswendingen herhaald.
We spreken van herhaling (of 'repetitio') als een woord of woordgroep door de schrijver met een (on)bewuste bedoeling wordt herhaald.
Een anafoor is een stijlfiguur, die bestaat uit het herhalen van steeds weer een of meerdere woorden aan het begin van elkaar opvolgende zinnen of zinsdelen. Deze stijlfiguur is veelgebruikt in de retoriek.
Wat wordt bedoeld met een metafoor? Een metafoor is een vorm van beeldspraak: je gebruikt een woord of beeld voor iets anders, waarmee het een overeenkomst vertoont. Zo is het schip der woestijn een metafoor voor een kameel: de kameel wordt vergeleken met een schip.
Je kunt het metrum van een gedicht scanderen . Dat wil zeggen dat je analyseert welke lettergrepen een korte klank hebben en welke lettergrepen een lange, benadrukte klank hebben. Een korte klank geef je aan met een thesis (∪) en een lange klank geef je aan met een arsis (―).
Een chiasme maakt je tekst leuker. Het betekent kruisstelling en komt van de Griekse letter Chi, ofwel X. Voorbeeld: “Dames en heren, jongens en meisjes”. Zet een X of een kruis tussen twee regels en je ziet dat de omkeringen met elkaar zijn verbonden.
Parallellisme wordt beschouwd als een 'onvolledige herhaling' (vandaar ook wel equivalentie genoemd), waarbij de identiteit én het verschil van de aldus geplaatste tekstelementen worden beklemtoond.
Een retorische vraag is een stijlfiguur waarbij iemand een vraag stelt, en daar geen antwoord op verwacht. Iemand zou bijvoorbeeld kunnen roepen: [Ben je helemaal gek geworden?] De steller van de vraag verwacht hier natuurlijk geen ja of nee op, maar wil aangeven dat hij denkt dat je gek bent.
De hyperbool is een overdrijving. Hiermee kun je extra nadruk leggen op een gevoel of een emotie. Je moet een hyperbool niet letterlijk nemen; kijk maar eens naar de volgende voorbeelden: Ik lach me dood!
Climax: Een reeks woorden die in betekenis steeds sterker worden. Bijvoorbeeld: Hij werd kwaad, woedend, nee, witheet toen hij dat zag.
2 – De synoniemen-herhaling
Je gebruikt in een zin of alinea twee of meer woorden die bijna precies hetzelfde betekenen, net als in mijn verhaal over het VOC-schip. Nog een voorbeeld uit de eerste versie van mijn thriller Savelsbos.
Een tautologie is het benadrukken van een woord met een ander woord dat (zo goed als) dezelfde betekenis heeft. Tautologieën komen voor als taalfout en als stijlfiguur. In dat geval is er vaak sprake van zogenaamd versteend gebruik.
Bij een begrensde herhaling is op voorhand vastgelegd hoeveel maal een opeenvolging van instructies herhaald moet worden.
Bij het oxymoron (de klemtoon ligt op mo) gaat het om twee begrippen die op het eerste gezicht niet samen lijken te gaan, al worden ze wel zo gepresenteerd. Een bekend voorbeeld is 'Er viel een oorverdovende stilte. ' Dat is eigenlijk gek: oorverdovend hoort juist bij lawaai.
Letters die kleuren hebben, geluiden met een smaakje: twee voorbeelden van het verschijnsel synesthesie. In het brein van mensen met synesthesie bestaat een sterke koppeling tussen de hersengebieden die informatie verwerken van verschillende zintuigen.
Verwante begrippen
De litotes lijkt op het understatement. Zo kan de bedoeling "Hij woont in grote luxe" worden weergegeven met: een litotes: "Hij woont daar niet onaardig", maar ook met. een understatement: Hij woont daar leuk!"
Een metrum wordt vaak omschreven als een serie versvoeten. (Voorbeelden van versvoeten zijn de jambe, de trochee en de dactylus.) Zet je op een richtregel bijvoorbeeld zes jamben achter elkaar, dat heet het metrum: “jambische hexameter”.
Een trochee is net als een jambe een versvoet. Hij bestaat uit twee lettergrepen, eerst een beklemtoonde en dan een onbeklemtoonde. De klemtoon in een trochee valt dus zo: DA-dum. Zet er vier achter elkaar en je krijgt: DA-dum DA-dum DA-dum DA-dum – en dat heet dan een “trocheïsche tetrameter”.
Hoe weet je waar de klemtoon van een woord ligt? Duidelijke regels zijn er dus niet. Maar als je wilt weten waar de klemtoon van een woord ligt moet je proberen de nadruk in een woord steeds op een andere plek te leggen. Vaak hoor je dan wel of het goed klinkt of niet.
Wat is metaforisch denken? Er is sprake van een metafoor als er twee zaken met elkaar vergeleken worden, die in wezen niet letterlijk aan elkaar gelijk zijn. Dit vormt de basis van het metaforisch denken. De Griekse filosoof Aristoteles beschouwde de metafoor als een teken van genialiteit.
De tweede vorm van beeldspraak is de metafoor . Hierbij gebruikt de schrijver een ander woord dan wat hij bedoelt met dezelfde betekenis als het bedoelde. Een metafoor lijkt veel op een als-vergelijking. Het verschil is dat in een metafoor er geen gebruik wordt gemaakt van als en het bedoelde wordt niet genoemd.
Je maakt een vergelijking tussen twee dingen die op het eerste gezicht niks met elkaar te maken hebben. Uiteraard moet er wel sprake zijn van enige overeenkomst tussen het beeld dat je schetst en dat wat je wilt zeggen. Hoe treffender je vergelijking is, hoe beter de metafoor.