Psychosociale kwetsbaarheid hangt onlosmakelijk samen met fysieke kwetsbaarheid. Tot psychosociale kwetsbaarheid worden uiteenlopende psychische en sociale kenmerken van kwetsbaarheid gerekend, zoals eenzaamheid, angst, depressie, en verminderde cognitieve vermogens.
Psychische problemen hebben te maken met uw gevoelens en gedachten. Sociale problemen hebben te maken met andere mensen of instanties. Psychosociale problemen zijn een combinatie van deze twee. Ook kunt u er lichamelijke klachten bij krijgen (zoals hoofdpijn, hartkloppingen, slecht slapen).
Mensen beschrijven kwetsbaarheid als is het toegeven dat je bang bent, moeilijke gesprekken houden, nee durven zeggen, iets nieuws proberen en als eerste zeggen dat je van iemand houdt zonder dat je zeker weet dat het wederzijds is.
De meest gebruikte en geciteerde definitie van kwetsbaarheid is die van Fried (2001). Volgens Fried (2001) is iemand kwetsbaar als hij of zij aan drie of meer van de volgende criteria voldoet: gewichtsverlies, energieverlies, zwakte, traagheid en inactiviteit.
Psychosociale vaardigheden betreffen het omgaan met eigen gevoelens en gedachten of met andere mensen of instanties. Motivatie, self-efficacy (vermogen om zelf taken uit te voeren) en sociale vaardigheden zijn hier bijvoorbeeld van belang.
Onder psychosociale problemen worden in dit document verstaan: - emotionele problemen (oftewel internaliserende problemen) zoals angst, teruggetrokkenheid, depressieve gevoelens, psychosomatische klachten; - gedragsproblemen (oftewel externaliserende problemen) zoals agressief gedrag, onrustig gedrag en delinquent ...
Stressoren zijn omstandigheden of gebeurtenissen die gepercipieerd worden als bedreigend voor het psychosociale evenwicht. Voorbeelden van stressoren zijn: een echtscheiding, ernstige ziekte (ook van partner/kind), rouw, problemen op het werk, het verlies van werk, veeleisende opvoedtaken of intensieve mantelzorg.
Mentale oververmoeidheid wordt gekenmerkt door andere symptomen dan fysieke vermoeidheid. Zo hebben mensen die geestelijk uitgeput zijn volgens de Hersenstichting vaak moeite zich te concentreren en zijn ze sneller afgeleid.Ook hebben ze een korter lontje en moeite om belangrijke beslissingen te nemen.
Bij klinische depressie en angststoornissen is er bewijs dat dit het risico op verschillende chronische ziektes verhoogt. Dit is onder meer aangetoond bij artritis, cardiovasculaire aandoeningen, COPD en diabetes mellitus.
Stress is meetbaar
Chronische stress kan biologisch gemeten en aangetoond worden. Via een bloedname kunnen bepaalde bloedmarkers (vb cortisol) opgespoord worden, Microscopisch onderzoek van hersenweefsel kan duidelijk schade aantonen aan de verbindingen tussen de hersencellen (dendritische schade).
Denk daarbij aan: driftig zijn en vaak ruzie maken, regels opzettelijk negeren, agressief zijn, hyperactief en impulsief gedrag vertonen, liegen, pesten, spijbelen en soms criminele dingen doen als stelen, slaan en spullen vernielen.
We spreken van gedragsproblemen als: een kind zich dwars en opstandig gedraagt, gauw geprikkeld is en driftig wordt, anderen ergert, antisociaal gedrag vertoont (zoals liegen of stelen) of zich agressief gedraagt. het kind, de ouders of de omgeving er nadelige gevolgen van ondervinden.
Psychosociale hulpverlening betreft het ondersteunen en weer op weg helpen van mensen met klachten die ontstaan door problemen op persoonlijke, relationele of maatschappelijke gebieden. Ieder mens kent in zijn of haar leven periodes van onzekerheid, van ontevredenheid over zichzelf en het contact met anderen.
De valkuil is dat je té sociaal bent en geen grenzen aan kunt geven. Mensen met goede sociale vaardigheden kunnen het moeilijk vinden om nee te zeggen en van zichzelf te laten horen.
Het gaat om een psychosociale verandering
Hoe je je gedraagt tegenover anderen (het soci- ale) heeft immers alles te maken met hoe je je voelt, wat je denkt en wat je gelooft, dus met het psychische.
Psychosociale gespreksvoering is bedoeld voor studenten binnen de hogere sociale studies en voor psychosociale hulpverleners. Kortom, iedereen die cliënten helpt met hun functioneren op zowel psychisch als sociaal gebied.
We spreken van een gedragsstoornis als iemand een langdurig patroon laat zien van negatief, opstandig of driftig gedrag of gedrag dat tegen de normen ingaat, zoals vechten, stelen of liegen.
Gebruik de term 'ernstige gedragsproblemen' wanneer er sprake is van dwars en opstandig gedrag, prikkelbaar en driftig gedrag, anderen ergeren, antisociaal gedrag en/of agressief gedrag en wanneer dit gedrag nadelige gevolgen heeft voor het kind, de jongere en/of de omgeving en gedurende minstens enkele maanden ...
Als je een gedragsstoornis hebt dan reageer je anders op bepaalde zaken dan anderen. Je wordt bijvoorbeeld driftig of boos of je liegt, je zet je af tegen anderen, je luistert niet of je begint te schelden. Andere mensen vragen zich dan gauw af waarom jij je op die manier gedraagt en dat zorgt voor een hoop ellende.
Storend gedrag wordt gestoord gedrag als het terzelfdertijd leed veroorzaakt bij de persoon zelf (bijv.niet aanvaard worden in de samenleving) en/of bij de onmiddellijke omgeving (ouders, school, …). Het kan gaan over agressie, criminele feiten, liegen of het zich niet kunnen houden aan regels.
De belangrijkste verklaring voor het ontstaan van gedragsproblemen is een negatieve spiraal tussen kenmerken of gedrag van een kind en de reactie van de omgeving daarop. Probleemgedrag roept een negatieve reactie van de omgeving op, die het probleemgedrag versterkt en zo opnieuw tot een negatieve reactie leidt.
Stress kan leiden tot psychische klachten zoals slaapproblemen en moeheid, somberheid en psychose. Ook kan je last krijgen van lichamelijke klachten, zoals hartkloppingen, een gejaagd gevoel, een hoge bloeddruk en veel zweten. Dit zijn signalen dat de stress te veel wordt of te lang duurt.
Als je vermoedt dat je een burn-out hebt, kun je het beste eerst naar de huisarts gaan voor een definitieve diagnose. Veel symptomen van een burn-out, zoals de extreme vermoeidheid, kunnen ook andere medische oorzaken hebben en de huisarts kan deze voor je uitsluiten door bij voorbeeld bloedonderzoek te doen.