Hoeveel energie een apparaat per seconde gebruikt wordt ook wel het vermogen genoemd. Symbool: P, eenheid Watt (W).
Het is een term voor de hoeveelheid kracht die wordt uitgeoefend op een bepaald oppervlakte. Hierbij is p de druk, F de kracht en A het oppervlakte. De eenheid van druk is Pascal (Pa).
Pascal (eenheid) De pascal (symbool Pa) is de SI-eenheid voor druk. De pascal is gedefinieerd als de druk die een kracht van 1 newton uitoefent op 1 vierkante meter. De eenheid is vernoemd naar Blaise Pascal.
De Watt wordt gebruikt als eenheid van vermogen (P). Dat wil zeggen: P=E/t, oftewel de hoeveelheid energie (E) die er per tijdseenheid (t) wordt geleverd of omgezet. Het maakt daarbij niet uit of dat vermogen mechanisch (bv wrijving) of elektrisch (in een stroomkring) opgewekt wordt.
Meer in het algemeen: P=W/t is een veel algemenere formule en is eigenlijk de definitie van vermogen.
Hoe bereken je elektrisch vermogen? Vermogen bereken je met P = U·I (spanning keer stroom).
Voor een upper-tailed test is de p-waarde gelijk aan één min deze waarschijnlijkheid; p-waarde = 1 - cdf(ts) . Voor een two-sided test is de p-waarde gelijk aan twee keer de p-waarde voor de lower-tailed p-waarde als de waarde van de teststatistiek van uw steekproef negatief is.
Bij deze wet hoort ook een formule: F = m x a. F staat voor kracht (van het Engelse Force), m staat voor massa (niet te verwarren met gewicht) en a voor de versnelling.
Vermogen (P) is een natuurkundige grootheid voor de energie (arbeid) per tijdseenheid. De SI-eenheid voor vermogen is de Watt (W). Men leest dan ook vaak het formeel onjuiste wattage in plaats van het officieel correcte vermogen.
De pascal (symbool Pa) is de SI-eenheid voor druk: 1 Pa = 1 N/m2 (1 newton per vierkante meter). De eenheid is vernoemd naar Blaise Pascal. De luchtdruk wordt tegenwoordig vaak aangeduid in hectopascal (symbool hPa, 100 pascal), een eenheid die precies gelijk is aan de niet-SI-eenheid millibar.
P staat voor het chemische element fosfor uit het periodieke systeem.
De newton (symbool N) is de SI-eenheid van kracht. De eenheid newton is gedefinieerd als de kracht die een massa van 1 kilogram een versnelling van 1 m/s² geeft: De newton is genoemd naar Isaac Newton. Het is een afgeleide eenheid, die zelf uit te drukken is in de basiseenheden.
C = warmtecapaciteit. Dit is een eigenschap van een voorwerp.
Het momentum kan worden berekend met de vergelijking: p = mv, waarbij p staat voor momentum , m staat voor massa en v staat voor snelheid.
Voor mensen die leren over elektronica is de wet van Ohm, U = I x R, net zo belangrijk als de relativiteitstheorie van Einstein (E = mc²) is voor natuurkundigen. Uitgeschreven betekent dit spanning = stroom x weerstand, of volt = amp x ohm of V = A x Ω.
Druk is de kracht per oppervlak. Symbool p, eenheid Pascal (Pa) of N/m2.
In de natuurkunde wordt magnitude gedefinieerd als de maximale omvang van de grootte en de richting van een object . Magnitude wordt gebruikt als een gemeenschappelijke factor in vector- en scalaire grootheden. Per definitie weten we dat scalaire grootheden die grootheden zijn die alleen magnitude hebben.
De basisvergelijking van kracht is F = ma , wat stelt dat de netto kracht die op een object werkt gelijk is aan het product van massa en versnelling. Kortom, kracht is gelijk aan massa maal versnelling.
Een kracht is een natuurkundige grootheid die een voorwerp van vorm of van snelheid kan doen veranderen. Er is dan respectievelijk sprake van de vervorming of de versnelling van het object waar de kracht op werkt.
De p-waarde geeft aan hoe waarschijnlijk het is dat de data die je hebt gevonden zouden voorkomen als de nulhypothese waar zou zijn. Als de p-waarde onder je grenswaarde (vaak p < 0.05) valt, kun je de nulhypothese verwerpen, maar dit betekent niet per se dat je alternatieve hypothese waar is.
Vind de upper tail probabilities die overeenkomen met deze twee t-waarden. U vindt ze bovenaan elke kolom. Vermenigvuldig elk van de upper tail probabilities met 2 ; de tweezijdige p-waarde die overeenkomt met de t-waarde die u hebt gevonden, ligt tussen deze twee waarden.
Om de ap-waarde uit de toetsingsgrootheid te berekenen, somt u de waarschijnlijkheid van minder waarschijnlijke gebeurtenissen op of integreert u deze over (afhankelijk van of we een discrete of continue stochastische variabele hebben) .