Je paard moet accepteren dat je been er is. Als hij eenmaal een neutrale ligging van je been accepteert, waarbij hij voelt dat het langs zijn flanken ligt, moet je van daaruit met je been naar de hand toe rijden. Als je dat doet, met contact in de teugel, dan sluit het achterbeen weer aan.
Als je je paard aan de teugel wilt rijden zul je eerst moeten zorgen dat hij in staat is zijn lichaam goed te buigen. Dat kun je doen door het rijden van voltes (cirkels). Oefen daar goed mee zodat het paard het lichaam naar beide kanten soepel kan buigen. Het voorwaarts- neerwaarts buigen komt daarna vanzelf.
Onder aanleuning wordt de licht verende druk op de teugel verstaan die een paard aanbiedt, als gevolg van jouw voorwaartse inwerking op het paard, nadat jij contact en verbinding hebt genomen met de paardenmond. Een paard geeft na als hij het teugelcontact accepteert en daarbij zijn nek- en kaakspieren ontspant.
Omdat de juiste houding van je handen zo belangrijk is, is het goed voor jezelf te herhalen hoe je je handen hoort te houden. De handen zijn gesloten. De iets gebogen duimen drukken de teugels licht op de wijsvinger en voorkomen dat de teugels door de hand glijden. De handen staan rechtop en de pols is lichtgebogen.
Om voorwaarts te gaan druk je beide kuiten vlak achter de singel licht aan in het ritme van de beweging, waarbij je met de handen toestaat dat het paard voorwaarts gaat. De beenhulp werkt alleen doelmatig in op het achterbeen dat in beweging is, niet op het achterbeen dat op de grond staat.
Er zijn verschillende kruiden en voedingssupplementen die naast beweging, manier van houden, omgang en voeding kunnen helpen om je paard wat te laten ontspannen. Magnesium is een mineraal dat bij veel paardeneigenaren wel bekend is. Het is nodig voor de ontspanning van de spieren.
Staart die naar één kant hangt, wijst meestal op de buiging die het paard in zijn wervelkolom aanneemt. Loopt het paard bijvoorbeeld linksom, maar draagt het zijn staart naar rechts, dan is de buiging nog niet helemaal door de rug heen.
Je moet altijd constante druk hebben maar het paard moet daarbij ook voorwaarts zijn. Eerst de achterhand dán de voorhand. En met zagen ben je de hele tijd met de voorkant bezig. Zagen is elke methode waarbij het bit steeds van links naar rechts beweegt.
Op de loodlijn
Dit is wanneer de denkbeeldige lijn over zijn voorhoofd en neus loodrecht en verticaal is. Daarbij hoort het contact van de mond van het paard naar de hand van de ruiter licht en verend te zijn. Het lopen van je paard op de loodlijn wordt soms gezien als het doel wanneer we het over aanleuning hebben.
Bij stelling vraag je met (meestal) je binnenhand losheid in het nek- en kaakgewricht van je paard. Als je dit goed doet zal je paard daarop nageven en stellen, dus geen weerstand bieden maar fijn meegeven met je soepel blijvende hand. Je paard stelt naar binnen in de verbinding van zijn hoofd naar zijn hals.
Voor het 'kruis aantrekken' worden buik- en lage rugspieren heel even aangespannen. Door je kruis aan te trekken spoor je het paard aan om verder onder het zwaartepunt te treden en meer gewicht te dragen met zijn achterbenen. Je mag je kruis nooit permanent aantrekken.
De ruiter heeft dus twee paar teugels in handen. Het doel van de slofteugel is een juiste hoofd-hals houding van het paard door de opwaartse beweging te beperken. Wanneer het paard het hoofd te hoog houdt zal de slofteugel inwerken en druk geven op het bit. Wanneer het paard nageeft zal de druk afnemen.
Daniëlla legt uit wat nageeflijkheid precies is. “Nageeflijk rijden is met andere woorden 'aan de teugel lopen'. Dit houdt in dat er een fijne, lichte verbinding is tussen de hand van de ruiter en de paardenmond. Via de teugels heb je een fijne verbinding met je paard en zo kan je ook communiceren met het paard.
De reden van het hoofdschudden is veelal dat er iets in het hoofd van het paard in de knel zit. Meestal is dit de Trigeminus zenuw. Deze zenuw loopt door de oogkas en door het kaakgewricht, over het voorhoofd en vertakt zich naar het gebit. Ook problemen aan het gebit kunnen zo hoofdschudden veroorzaken.
Een paard wat zijn hoofd laag heeft, is rustig en ontspannen. Tevens is het bewezen dat wanneer je het hoofd van het paard omlaag vraagt, de hartslag van het paard zichtbaar zakt. We beginnen weer met een touwhalster en eventueel leadrope, gaan zelf naast het paard staan of misschien wel op de hurken zitten.
Laat hem z'n hoofd midden tussen beide voorbenen door buigen. Met een wortel daag je hem uit om zo laag naar de grond te gaan en zo ver mogelijk naar achter te strekken. Hou deze 'sit-up' even vast. Laat je paard weer rustig omhoog komen en herhaal dit een paar keer.
De ene ruiter zal makkelijk kunnen draven en lichtrijden na 1 les, een ander pas na 3 lessen. We laten los dat alles snel moet gaan. Een ieder leert in zijn of haar eigen tempo. Het kan ook zo zijn dat de ene vaardigheid lange tijd nodig heeft om aangeleerd te worden en dat een andere vaardigheid komt 'aanwaaien'.
Van hand veranderen is het diagonaal door de rijbaan rijden zodat je de andere kant op rijdt. Je rijdt een diagonale lijn door van de hoefslag af te sturen bij een hoekletter en dan schuin naar de andere kant te rijden. Dit kan bijvoorbeeld als je op de linkerhand rijdt en dan bij H afwendt richting F.
Het weigeren of stoppen voor de sprong kan verschillende redenen hebben: Je rijdt je paard niet passend bij de sprong. Je geeft verkeerde hulpen. Een paard heeft weinig ervaring in het parcours.
Zorg voor veel balans en rust tijdens het rijden, begin in stap, als daar rust is ga je naar de draf. Zorg daarvoor meer ontspanning en rust voor dat je met de galop begint. Laat het paard niet uit een harde draf in de galop vallen, dan zit er meer onrust in en wordt het een slordige en onrustige galop.
Het wit worden van een jong paard wordt “schimmelen” genoemd. Het schimmelen van de vacht kan heel snel gebeuren bij het ene paard en heel langzaam bij het andere paard. Tenslotte wordt de vacht helemaal wit, met hier en daar kleine zwarte of bruine vlekjes. De huid on-der de vacht blijft zwart.
Om aan te galopperen ga je vlak voor de wending doorzitten. Leg je buitenbeen iets naar achteren. Je binnenbeen houd je op de plaats en je binnenheup is naar voren gericht. Neem een beetje stelling naar binnen en geef met beide benen een hulp.