Inflatie betekent dat geld minder waard wordt. Met hetzelfde hoeveelheid geld kan dan minder gekocht worden. Inflatie is het tegenovergestelde van deflatie.
Inflatie treedt op wanneer er sprake is van een algemene stijging van de prijzen van goederen en diensten, niet alleen van individuele producten; dat betekent dat je vandaag minder kunt kopen voor 1 euro dan gisteren. Met andere woorden: door inflatie wordt de munt in de loop van de tijd minder waard.
Als de vraag naar een product stijgt, leidt dit bij een gelijk aanbod tot een stijging van de prijs. Als de geaggregeerde vraag, de vraag naar alle producten op alle markten in een land, stijgt zal dit leiden tot een stijging van het algemeen prijspeil. Er ontstaat inflatie.
Een hoge inflatie heeft ook gevolgen voor de consument. Voor hem zal het leven duurder worden. Doordat er een globale prijsstijging is, zal hij met eenzelfde bedrag minder producten kunnen kopen dan voorheen. Zijn koopkracht gaat er dus op achteruit.
In het kort: het betekent dat gemiddeld genomen de prijzen omhoog gaan. Dus voor dezelfde producten en diensten ben je steeds meer geld kwijt. In 2021 werden bijvoorbeeld een tank benzine, een kappersbeurt, nieuwe kleding en veel elektronica duurder. Jouw geld is daardoor dus minder waard geworden dan een jaar geleden.
De overheid is een van de weinige partijen die in elk geval op korte termijn profiteert van de hoge inflatie. De staatsschuld wordt in reële termen immers minder waard.
Inflatie betekent dat de prijzen stijgen. En dat betekent dat jij met jouw geld minder kan kopen. Als de prijzen dalen, spreken we van deflatie. Een beetje inflatie is goed voor de economie.
Het meest gebruikte middel van de ECB om inflatie te beïnvloeden van centrale banken is de rentestand. Bij een lagere rente van de centrale bank wordt het goedkoper voor banken om geld te lenen, wat zij vervolgens kunnen uitlenen.
Inflatie is, simpel gezegd, dat je geld minder waard wordt. Als de inflatie 1% per jaar bedraagt, moet je over een jaar 1,01 euro betalen voor wat nu 1,00 euro kost. Je kunt dus voor die ene euro niet meer alles kopen wat je gewend was: je hebt bij 1% inflatie per euro nog maar 0,99 euro te besteden.
Hoewel de gemiddelde stijging van huizenprijs dit jaar afvlakt, ligt de toename van de gemiddelde huizenprijs op jaarbasis nog wel boven het niveau van de inflatie. Zo bedroeg de gemiddelde toename van de huizenprijs in juli nog altijd 14,5 procent op jaarbasis.
(Hoge) inflatie wordt vaak veroorzaakt door een schaarste aan goederen en/of diensten. Dit is positief voor bedrijven. Vanwege de schaarste kunnen ze hogere prijzen vragen en zo hun winstmarge verhogen. Vooral ook omdat salariskosten vaak een tijdje achterblijven.
Een inflatie van 12,0 procent in augustus 2022 betekent dat de prijzen van consumentenproducten 12,0 procent hoger zijn dan in augustus 2021 en niet dat de prijzen met 12,0 procent zijn gestegen ten opzichte van juli 2022.
Er zijn drie soorten inflatie: prijsinflatie, bestedingsinflatie en een combinatie daarvan, de structurele inflatie. Prijsinflatie (cost push inflatie) wordt veroorzaakt door doorberekening van gestegen productiekosten, gestegen importprijzen en hogere belastingtarieven.
Inflatie is een stijging van het algemeen prijspeil. Als er sprake is van inflatie zijn de prijzen (gemiddeld) gestegen. Daardoor kun je met eenzelfde hoeveelheid geld minder goederen kopen.
De energieprijzen veroorzaken het grootste deel van de inflatie. De prijs van energie was in augustus 151 procent gestegen ten opzichte van een jaar eerder. Daarbij kijkt het CBS naar de prijs van nieuwe energiecontracten.
De inflatie in Nederland is in augustus verder gestegen naar 13,6 procent. Niet eerder was de inflatie dit jaar zo hoog. Dat heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) berekend op basis van de Europese rekenmethode.
Uit onze berekeningen blijkt dat wie tien jaar geleden begon te sparen met 100 euro nog maar 39,79 euro aan waarde over heeft. Zelfs als je al die tijd spaarde tegen de hoogste rente is die ingelegde 100 euro nu nog maar 61,67 euro waard.
Om nu verlies van koopkracht te beperken kun je twee dingen doen: je inkomen verhogen of je vaste lasten verlagen. Daarnaast is het voor de langere termijn verstandig om je geld aan het werk te zetten. Ten tijde van inflatie is de stelregel: geld wordt minder waard, doordat spullen en beleggingen duurder worden.
Een bedrag van 10,00 gulden uit 1963 is nu € 32,71 op het prijskaartje. Een bedrag van € 10,00 in 2022 was in 1963 evenveel als 3,06 gulden of omgerekend € 1,39. Een bedrag van 10,00 euro uit 1963 is nu € 32,71 op het prijskaartje. Een bedrag van € 10,00 in 2022 was in 1963 evenveel als € 1,39.
Het is nu afwachten of de kapitaalmarktrente opnieuw stabiliseert en daarmee de hypotheekrente. Daar lijkt vooralsnog geen sprake van, waardoor hypotheekrente de komende weken verder stijgt. De ECB streeft naar een inflatie van 2%, maar in veel Eurolanden stijgen de prijzen nog altijd met zo'n 10%.
De Europese Centrale Bank (ECB) verhoogt de rente met 0,75 procentpunt. Dat is de hoogste rentestijging in ruim 20 jaar tijd en dat heeft nogal wat gevolgen voor ons. Bijvoorbeeld voor de rente die je op je spaarrekening krijgt en mogelijk ook voor de hypotheekrente die je betaalt.
Geld op je spaarrekening
Zo kunnen banken hun kosten dekken, rente aan jou uitkeren en winst maken. Banken hebben deze winst nodig om producten en diensten te verbeteren, maar ook om de zogenaamde kapitaalbuffers te versterken. Banken investeren trouwens niet ál het spaargeld.
Zo blijkt dat zwangerschapstests, condooms en 'andere mechanische voorbehoedsmiddelen' (zoals spiraaltjes) gemiddeld 3,2 procent goedkoper werden. Maar ook het beddengoed werd gemiddeld een klein beetje minder duur: 1,3 procent. Producten van papier werden 5,1 procent goedkoper ten opzichte van maart 2021.
Dat is nodig, omdat steeds meer mensen in geldproblemen komen. En dat komt doordat alles in korte tijd veel duurder is geworden. Met een moeilijk woord noem je dat inflatie.
Inflatie verlaagt eigenlijk de overheidsschuld. Ook al blijft de nominale waarde van de schulden gelijk, de reële waarde van de schulden neemt af. Daarnaast ontvangt de staat meer omzetbelasting. Omdat het geld tijdens een periode van inflatie aan waarde verliest, neemt de omloopsnelheid ervan overeenkomstig toe.