Als je de vraag voor het lijdend voorwerp in wilt vullen, moet je eerst weten welke delen de persoonsvorm, het gezegde en het onderwerp van de zin zijn. De persoonsvorm is 'heb'. Het gezegde is 'heb uitgeleend'.Het onderwerp is 'ik'.
Onderwerp en gezegde
Als je een zin gaat ontleden, zoek je eerst het onderwerp en de persoonsvorm. Als de persoonsvorm het enige werkwoord in de zin is, is dit ook het gezegde. Maar vaak staat er nog een werkwoord in de zin. Dit vormt dan samen met de persoonsvorm het gezegde.
Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. Het kan zijn dat er maar één werkwoord in de zin staat (de persoonsvorm). In die zinnen is de persoonsvorm ook gelijk het gezegde. Als er meer werkwoorden in een zin staan, bestaat het gezegde uit de persoonsvorm met de andere werkwoorden.
Niels rent naar huis. → Omdat deze zin maar één werkwoord bevat, is 'rent' hier zowel de persoonsvorm als het werkwoordelijk gezegde. Niels is naar huis gerend. → 'Is gerend' is het werkwoordelijk gezegde.
Het gezegde bestaat uit de werkwoorden in een zin. Als er maar één werkwoord in de zin staat, dan is het gezegde de persoonsvorm. Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is het gezegde de persoonsvorm samen met de andere werkwoorden. Als je een zin gaat ontleden, begin je daarom altijd met de persoonsvorm.
een bekende wijze uitspraak die vaak een andere betekenis heeft dan de eenvoudige betekenissen van de woorden die erin voorkomen: Zoals het gezegde luidt: " Tel je kippen niet voordat ze zijn uitgebroed." Synoniemen. gezegde.
Een gezegde bevat, in tegenstelling tot een spreekwoord, vaak geen wijsheid. In een gezegde staat ook geen werkwoord. Hierdoor is een gezegde geen zin, maar een zinsdeel. Daarnaast heeft een gezegde meestal geen letterlijke betekenis, maar een figuurlijke.
Een onderwerp drukt uit wie of wat iets doet of overkomt of geeft aan wie of wat iets is. Het onderwerp in een zin heeft altijd een directe link met de persoonsvorm. In de zin 'Piet loopt over straat' is 'Piet' het onderwerp.Piet is namelijk degene die loopt.
Het onderwerp (subject) van de zin is degene die of datgene wat in de zin iets doet of is. Als je de persoonsvorm verandert door hem in enkelvoud of meervoud te zetten, moet het subject meeveranderen, wil de zin correct blijven. Ik ga naar Amsterdam verhuizen. Wij gaan naar Amsterdam verhuizen.
De uitdrukking Wie weet? wil zeggen dat iets niet helemaal uitgesloten wordt geacht.
In tegenstelling tot een spreekwoord is een gezegde een deel van een zin, en wordt deze in een lopende en veranderbare zin verwerkt. Er wordt nog een onderscheid gemaakt tussen: - een gezegde of staande uitdrukking: een deel van een zin, dat niet op zichzelf kan bestaan.
Het onderwerp is het zelfstandig naamwoord dat de actie uitvoert, en het predikaat is het werkwoord dat de actie of staat van zijn weergeeft . Een object wordt gevonden in de predikaatzin en wijzigt het onderwerp. Objecten komen in drie vormen: direct, indirect en object van een voorzetsel.
Om het onderwerp te vinden lees je eerst de titel; vaak vertelt de titel grotendeels al waar de tekst over gaat.Daarna bekijk je de tussenkopjes, plaatjes en vetgedrukte stukjes in de tekst. Samen geeft dit al een globaal beeld over het onderwerp van de tekst.
Een Onderwerp is het subject waar het om gaat, de kern van het verhaal of betoog waar de rest van de tekst, podcast, video, film etc.
Het meest voorkomende Nederlandse woord is de, gevolgd door ja, en, uh, een, ik, dat, van, is, die, in, niet, maar, dat, dan, je, ook, op, het en ze. Dat blijkt uit het Corpus Gesproken Nederlands, een verzameling van zes miljoen woorden uit het dagelijkse, mondelinge taalgebruik.
d.w.z. na lijden komt verblijden (De Brune, 371; Ndl. Wdb. VIII, 2215); voorspoed volgt op tegenspoed; nader vasten comt paeschen; middeleeuwsch latijn: post nubila Phoebus.
Wie meelacht met anderen, zonder zelf een reden tot lachen te hebben, lacht als een boer met kiespijn, vaak met een wat zuur gezicht. De herkomst van deze uitdrukking is niet duidelijk.
Een voorbeeld van een spreekwoord is: "na regen komt zonneschijn". Een voorbeeld van een gezegde is: "een nieuwsgierig aagje". Zoals je wel kunt opmaken uit deze voorbeelden, zie je dat de uitdrukkingen niet letterlijk bedoeld zijn. Je moet ze daarom ook niet op die manier opvatten.
Spreekwoord, spreuk of zaag : een algemeen bekend of populair aforisme dat door langdurig gebruik of traditie geloofwaardigheid heeft verworven.
Het gezegde is het zinsdeel dat aangeeft welke handeling centraal staat in een zin. Het geeft aan wie of wat het onderwerp is of doet. Het gezegde bestaat uit minstens één werkwoord, dat soms aangevuld wordt met een (voor)naamwoord of met andere werkwoorden.
Hoe identificeer je het predikaat in een zin? Simpel gezegd, het complete predikaat omvat alle woorden in een zin die niet gerelateerd zijn aan het onderwerp . In een zin met slechts één clausule, als je het onderwerp kunt identificeren, kun je het predikaat ook identificeren door wat dan ook niet het onderwerp is.
uitdrukking (zn) : zin, gezegde, formulering, uiting, zegswijze, frase, verwoording, spreekwijze, locutie, dictum. spreuk (zn) : gezegde, motto, spreekwoord, zegswijze, devies, adagium, spreekwijze, sententie.
In de zin 'Dat boek is dik' bijvoorbeeld is dat boek het onderwerp: dat boek is iets, namelijk 'dik'. Het onderwerp van de zin kun je omschrijven als: 'degene die of datgene wat iets doet óf degene die of datgene wat iets is'. Het onderwerp heeft dus een nauwe band met het werkwoord (vooral de persoonsvorm) in de zin.