Wat is het specialiteitsbeginsel? Het specialiteitsbeginsel is een materieel beginsel en heeft betrekking op de inhoud van een bestuursbesluit. Bij dit beginsel mag een bestuursorgaan enkel de belangen behartigen waarvoor de betrokken wet of regeling een grondslag biedt. Dit staat vermeld in artikel 3:4 lid 1 van Awb.
Het specialiteitsbeginsel is de uitwerking van het legaliteitsbeginsel. Het zegt dat er slechts voldoende democratische legitimatie aanwezig is, als bevoegdheden worden uitgeoefend in die gevallen dat de wetgever dat wenst en ten behoeve van de belangen waarvoor ze zijn gecreëerd.
Een verkeerde belangenafweging is wel een schending van het specialiteitsbeginsel die beschreven staat in artikel 3:4 lid 1 AWB. Het specialiteitsbeginsel vloeit voort uit het legaliteitsbeginsel, de overheid mag enkel handelen op basis van een wettelijke grondslag.
De Awb vermeldt hoe de overheid besluiten moet voorbereiden en bekendmaken. Ook staat hierin binnen welke termijn de overheid een besluit moet nemen.
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan voor alle bestuursorganen van Nederland de procedureregels voor het nemen van een besluit. Voor burgers staan er spelregels voor bezwaar en (hoger) beroep (rechtsbescherming) in. Niet alle procedureregels staan echter in de Awb.
Er zijn binnen de rechtspraak verschillende rechtsgebieden, zoals strafrecht, civiel recht, bestuursrecht, en familie- en jeugdrecht.
Met «wettelijk voorschrift» worden niet alleen formele wetten bedoeld, maar ook regels gesteld door organen die aan Grondwet of wet regelgevende bevoegdheid kunnen ontlenen. In dergelijke gevallen zal derhalve ook bij gemeentelijke of provinciale verordening van de hoofdregel van de Awb kunnen worden afgeweken.
Wij moeten onze beslissingen goed motiveren. Bijvoorbeeld bij het opleggen van een correctie of bij het afhandelen van bezwaarschriften moet voldoende duidelijk zijn op basis waarvan en waarom we een bepaalde beslissing nemen.
107 lid 2: “de wet stelt algemene regels van bestuursrecht vast”). Daarmee is de Algemene wet bestuursrecht een organieke wet: de Grondwet geeft opdracht tot het vaststellen van deze wet. In 1983 werd de Commissie algemene regels van bestuursrecht ingesteld. Deze commissie bereidde de Algemene wet bestuursrecht voor.
De Awb kent daartoe een viertal varianten, namelijk bepalingen van dwingend, regelend, aanvullend en facultatief recht. Van dwingend recht mag door de lagere wetgever niet afgeweken worden. Hoewel de bijzondere wetgever in formele zin dit wel mag, wordt die geacht dit niet te doen.
Het legaliteitsbeginsel gaat over twee dingen: ten eerste moet alles wat de overheid doet, gebaseerd zijn op de wet.Ten tweede mogen (de meeste) nieuwe wetten niet met terugwerkende kracht worden toegepast.
Kenmerkend voor mandaat is dat het bestuursorgaan dat mandaat verleent zelf de verantwoordelijkheid en zeggenschap behoudt. Hieruit volgt dat het besluit dat is genomen onder mandaat geldt als een besluit van het bestuursorgaan dat de bevoegdheid heeft gemandateerd.
Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding met het beoogde doel van dat besluit (gecodificeerd in art. 3:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (”Awb”)).
Het Burgerlijk Wetboek (“BW”) gaat uit van het principe dat goederenrechtelijke rechten alleen op afzonderlijke goederen kunnen bestaan. Eén recht kan niet op meerdere goederen rusten. Dit uitgangspunt staat ook wel bekend als het “specialiteitsbeginsel”.
1. Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde van het handelen of nalaten. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.
Het materiële legaliteitsbeginsel is van fundamenteel belang in het strafrecht. Dat blijkt door zijn prominente plaats als eerste bepaling van het Wetboek van Strafrecht (art.1 lid 1) en zijn codificatie in de Grondwet (art.16 2 ) en het EVRM (art.
1994: Algemene wet bestuursrecht
In 1994 trad de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in werking en kwamen zowel de Wet Arob als de Tijdelijke wet Kroongeschillen te vervallen.
Het bevoegd gezag moet de feiten en de belangen weten. Dit staat in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij een aanvraag gaat het bevoegd gezag na of ze al het nodige weet.
Volgens artikel 1:2 lid 1 Awb wordt onder belanghebbende verstaan: “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken” . Een geadresseerde van een besluit is altijd een belanghebbende. Denk bijvoorbeeld aan de aanvrager van de omgevingsvergunning.
Als belangrijkste algemene beginselen van behoorlijk bestuur kunnen worden genoemd: het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het fair play beginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel.
Regels die de overheid stelt moeten worden nageleefd en besluiten die de overheid neemt moeten zo zijn geformuleerd dat de burger op ieder moment moet kunnen weten wat er van hem verwacht wordt. Onduidelijke besluiten die voor meerderlei uitleg vatbaar zijn, zijn in strijd met dit beginsel.
Wij moeten bij het nemen van besluiten alle belangrijke feiten zorgvuldig onderzoeken. Dit houdt in dat we de belangen van alle partijen afwegen en in elk geval de beschikbare informatie beoordelen.
Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb is een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon een bestuursorgaan als dat orgaan met openbaar gezag is bekleed.
Het bestuursorgaan neemt het besluit uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag. (Zie artikel 3:18, lid 1, Awb.) Het bestuursorgaan kan deze termijn verlengen.
Niet tegen alle besluiten kan bezwaar gemaakt worden. Tegen een beleidsregel (nadere uitwerking van de keur voor een specifiek onderwerp) en een verordening staat geen bezwaar open, evenals tegen de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding hiervan.