Als de laatste letter van de stam van het werkwoord voorkomt in “'t exkofschip“, zoals bij de stam van het werkwoord werken (werk), dan eindigt het voltooid deelwoord op een –t: gewerkt.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.
Voltooid deelwoord = stam + d/t
Die bestaat uit een vorm van het hulpwerkwoord “zijn” of “hebben” en een voltooid deelwoord. De werkwoorden waarvan de werkwoordstam op een letter uit 't kofschip eindigt, krijgen een “t” erachter. Werkwoorden waarvan de stam niet op een letter uit 't kofschip eindigt, krijgen een “d”.
Je kunt 't kofschip gebruiken als je twijfelt over de spelling van de verleden tijd van werkwoorden (bijvoorbeeld leefde en blafte) of over het voltooid deelwoord (geleefd en geblaft). Veel mensen hebben 't kofschip als 'regel' geleerd op school, maar het is eigenlijk helemaal geen regel.
Maar hoe weet je nu welke uitgang je moet gebruiken? Daarvoor is een ezelsbruggetje bedacht: 't kofschip. Bij het vervoegen van zwakke werkwoorden let je op de medeklinkers uit het woord 't kofschip, dus de t, f, k, s, ch en p.
Let goed op, want reizen is een zwak werkwoord. We zien hier in het hele werkwoord dat het met een z wordt geschreven maar in ons voorbeeld schrijf je het met een s, dus dan krijgen we gereisd met een d.
– voltooid/voltooit: 'ik voltooide' is met een 'd', dus 'voltooid' eindigt ook op een 'd'. – geleefd/geleeft: 'ik leefde' is met een 'd', dus 'geleefd' eindigt ook op een 'd'.
Bij werkwoorden als leven en verhuizen, dus met v en z, is het extra oppassen met de spelling: leven: de werkelijkheid leefde – de werkelijkheid is geleefd – de geleefde werkelijkheid.
In de zin 'Morgen wordt je salaris gestort' is je de niet-nadrukkelijke vorm van jouw. Er staat dus eigenlijk: 'Morgen wordt jouw salaris gestort. ' Het onderwerp van deze zin is je/jouw salaris.Daarom komt er een t achter de stam word.
Sterke en zwakke werkwoorden
Er is sprake van een sterk werkwoord als het werkwoord in de verleden tijd een andere klank krijgt dan in de tegenwoordige tijd en als het voltooid deelwoord eindigt op -en. De klank van zwakke werkwoorden verandert niet als je ze in de verleden tijd zet.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
'Voor hetzelfde geld regent het morgen. ' In dit soort zinnen is geld zonder -t: het is geen vorm van het werkwoord gelden, maar het (figuurlijk gebruikte) zelfstandig naamwoord geld. In bijvoorbeeld 'Voor andere dagen geldt hetzelfde' is geldt wél een werkwoordsvorm; dan komt er dus een -t achter.
Het werkwoord verhuizen wordt als volgt vervoegd: ik verhuis, jij verhuist, wij verhuizen, jij verhuisde, wij verhuisden, wij zijn verhuisd. De stam (het hele werkwoord min -en) van verhuizen is verhuiz. Bij werkwoorden waarvan de stam op een z eindigt, verschijnt in de verleden tijd een d: verhuisde.
Dubbel-d of dubbel-t? Je schrijft de verleden tijd dus door de(n) of te(n) achter de ik-vorm van het werkwoord te zetten. Bij werkwoorden waarvan de ik-vorm op een d of t eindigt, krijg je dus dubbel-d of dubbel-t: ik antwoord – ik antwoordde – wij antwoordden; ik sport – ik sportte – wij sportten.
De laatste letter van de stam is een i. Die zit wel in 't ex-kofschip, maar het is een klinker. De klinkers tellen niet mee.
Als de laatste letter van de stam van het werkwoord voorkomt in “'t exkofschip“, zoals bij de stam van het werkwoord werken (werk), dan eindigt het voltooid deelwoord op een –t: gewerkt.
Er is ook een trucje om te achterhalen of u aan het eind van het voltooid deelwoord -t of -d moet schrijven. U kunt daarvoor vergelijken met de verledentijdsvorm. Als die op -de(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -d. Als de verledentijdsvorm op -te(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -t.
Omdat het systeem voor het uitwisselen van betalingen tegenwoordig grotendeels Europees gericht is (met de invoering van de SEPA betalingen) moeten de afspraken voor de verwerking van de gegevens voor alle aangesloten banken dezelfde zijn. Daarom werd ervoor gekozen om in het weekend geen gegevens uit te wisselen."
De stam van gooien is 'gooi', dat eindigt op een 'i' en een 'i' staat in het kofschip! Je zou dus denken dat het 'gegooit' is. Maar helaas, je schrijft 'gegooid' met een 'd'. Dat komt omdat de 'o' en de 'i' in het kofschip helemaal niet meetellen.
bv. de stam van reizen is reis; de stam van leven is leef. Let op voor onregelmatige werkwoorden bv.
Gebeurd wijst op iets dat achter de rug is, op iets dat voltooid is.Gebeurt wijst op iets in het heden, op iets dat aan de gang is. Het verschil tussen gebeurd en gebeurt is een verschil in tijd. Gebeurd is een voltooid deelwoord: Het is gebeurd, Het was gebeurd of Het zou gebeurd zijn.