er genoeg voedsel in de bodem zit. er licht bij kan komen. er genoeg lucht bij kan komen voor zuurstof. Poortje en navel Het kiemplantje heeft dus water nodig en dat komt door het poortje het zaadje binnen.
Om te kunnen groeien, hebben planten water, koolstofdioxide (uit de lucht) en energie van zonlicht nodig.
Als u gewassen teelt wilt u dat deze mooi groeien en bloeien. Dit kan best een uitdaging zijn. Er zijn namelijk 6 factoren die de groei en bloei van uw gewas beïnvloeden: voeding, watervoorziening, lichtintensiteit, zuurstof en CO2, temperatuur en luchtvochtigheid.
Voor een goede beworteling is het van belang dat de grond luchtig is en niet lang nat blijft (drainage). Te natte grond zorgt dat de bollen verstikken en verrotten. Bloembollen prefereren in het algemeen een licht humeuze grond. Zware (klei) grond kan verschraald worden met scherp zand (3 delen zand op 1 deel klei).
Bloembollen die in het voorjaar bloeien gaan in het najaar de grond in. Deze bollen hebben eerst een lange koudeperiode nodig om in het voorjaar te kunnen bloeien. In de koudeperiode ontwikkelen ze stevige wortels. Bloembollen die in de zomer bloeien gaan in het voorjaar de grond in.
De rokken beschermen de kern, waaruit later de plant groeit. In de rokken zit ook het voedsel voor de plant. En tussen de rokken zitten de knoppen voor nieuwe bollen verborgen. Onder aan de bol groeien wortels.
Water geven
Bolplanten groeien snel en verbruiken daardoor veel water. Geef daarom regelmatig water, zodat de kluit niet uitdroogt, maar niet zo veel dat de wortels in een laag water blijven staan. Bemesten is niet nodig, want ze halen hun voeding uit de bol en de grond waarin ze staan.
bloembollen hebben namelijk een hekel aan te veel water. Daar hebben de zogenaamde geestgronden achter de duinen geen last van. Het regenwater zakt er gemakkelijk doorheen, en het grondwater zit er diep. Later kwam men erachter dat tulpen, lelies en gladiolen ook goed groeien op lichte klei.
Als planten groeien, betekent dat dat de omvang van de plant toeneemt. Planten groeien door de vorming van nieuwe cellen en het groter worden van bestaande cellen. Een plant groeit als de fotosynthese groter is dan de ademhaling. Fotosynthese is de omzetting van lichtenergie in suikermoleculen.
Knip je bloem af op de juiste lengte zodat hij in je vaas of glas blijft staan. Vul de vaas of het glas met een laagje water en doe er een paar druppels voedingskleurstof bij. Zet je bloem daarna in de vaas of het glas. Houd de dagen erna de bloem goed in de gaten.
Planten hebben zonlicht nodig om te groeien! Plantjes die op een zonnige plek staan groeien sneller, worden groter en geven een betere oogst. In een kasje groeien je plantjes sneller, want vaak is de temperatuur net wat hoger en droogt de bodem minder snel uit.
Suiker doet niets voor de plant; Ze maken zelf suiker dmv fotosynthese end aar is geen tekort aan in planten.
Mensen en dieren hebben zuurstof nodig om in leven te blijven. Ook planten zelf hebben zuurstof nodig. Door de fotosynthese komt er steeds nieuwe zuurstof in de lucht. Zonder fotosynthese zou de zuurstof in de lucht langzaam opraken.
Planten halen hun energie uit zonlicht. Met die energie zetten ze in de bladgroenkorrels water en CO₂ om in zuurstof en glucose. Glucose voedt de plant en zorgt ervoor dat die groeit. Dit proces heet fotosynthese.
Aminozuren zijn de bouwstenen van eiwitten, die allerlei biologische functies in de plant vervullen. Eiwitten behoren tot de fundamentele moleculen voor levende wezens. In de nucleïnezuren is de erfelijke informatie van een plant vastgelegd. De bekendste is het desoxyribonucleïnezuur, beter bekend als het DNA.
Fotosynthese is een biochemisch proces waarbij de groene planten, de meeste algen en sommige bacteriën zonlicht als energiebron gebruiken om koolstofdioxide en water om te zetten in suiker. Dit gebeurt in de bladgroenkorrels door middel van het pigment chlorofyl.
Bij de ontwikkeling van de bloem is er een volgorde van ontstaan: eerst de sepalen en petalen, die een bescherming voor de meer naar binnen gelegen meeldraden en stamper vormen. Dan de meeldraden en daarna de stamper.
Niet alle planten hebben bloemen, en soms hebben planten ze maar een bepaalde tijd van het jaar. Bloemen worden gebruikt voor de voortplanting van planten. Dit kan via insecten, zoals bijen, maar ook via de wind. Daarnaast zijn er nog andere manieren waarop een plant zich kan voortplanten (zie het kopje voortplanting).
Planten bloeien om zich voort te planten. Eens hun bloemen bestoven zijn, stopt een plant al haar energie in het vormen van zaad. Knip je die verwelkte bloemen op tijd weg, dan komt er nieuwe energie vrij voor een tweede bloei.
Als bloembollen te dicht op elkaar staan, bloeien ze met kleinere bloemen. Om dit te voorkomen kunnen grote pollen/kluiten worden gedeeld/gescheurd. Krokussen, sneeuwklokjes, blauwe druifjes, narcissen, tulpen, boshyacinten, zomerklokjes en sierui kunnen worden vermeerderd door het delen/scheuren van grote pollen.
Geef ze geregeld – één tot twee keer per week - een slokje water, maar ook niet meer dan dat. Bij te veel water gaat de bol rotten. Als de aarde lichtjes vochtig aanvoelt, doe je het goed. Extra voeding hebben bollen-op-pot niet nodig; alle maaltijden voor enkele weken groei en bloei zitten in de bol opgeslagen.
De beste grondsoort voor bloembollen is dus zand met klei en/of compost. Heb je kleigrond of erg voedzame grond doe er dan flink wat zand doorheen. Zorg altijd voor goede drainage of afwatering. Te veel vocht is heel slecht voor je bollen.
Als droge bol – de Hippeastrum komt ook als droge bloembol tot bloei. Ze kan zelfs zonder water of aarde bloeien. Leg ze op een mooie schaal of verwerk ze in een bloemstuk.